IV. vertoont z ig , in fommïgen, eene Goudglans, die
Afdeel. >er dën naam aan' heeft doen geeven van J^er-
XXVIII. guifo fiaarS' ■ De Kop is tuflchen de Oogen,
Hoofd- ö ,. , ,
stuk. eenigermaate plat , van boven , van onderen en
op zyde, met veele holligheden en kuiltjes gevuld
: de Rug fcherp , de Buik vlakagtig. Ook
heeft dit Vifchje een aanmerkelyke glibberigheid
, die ‘t zelve by den Baars doet uitmunten«
In de Rugvin komen 27 of 28, zelden 26 Straa-
len voor, waar van 15 of 14Doornagtigfcherp
zyn; in de Borftvinnen i j , inde Buikvin 6 en
één, in de Aarsvin 8 en twee daar van zeer
fterk gedoomd; in de Staartvin 16 flappeBeentjes.
K lein noemt den Pofeh, Per cis met zes Vinnen
; het voorfte deel der Rugvin door veertien;
die agter de Navel door twee flyveGraatenge-
ftevigd, de derde en vierde hoogft; agter den
boefena met flappe Straalen; de Rug uit den
groenen Geelagtig, de Buik Zilverkleur; hec
geheele L y f , de Vinnen en Staart, met menigvuldige
bruinagtige Vlakken: de Kieuwendek-
zels getand en gekarteld; de Schubben fty fj
de Staart een weinig verdeeld (*). Het is niet
minder eetbaar en fmaakelyk, doch wordt zo
veel niet geagt als de Baarfen.
xxvi. (26) Baars, die de Rugvinnen vereenigd heef t ,
Schr&tftr. Lighaam met zwarte Streepen.
Diê
' (*) Ptfc: Mff. V. p. 40. N. 1. Tab. si. fig. i.
(26) Perca pinnis Dorfalibus unitis, lineis Corporis nigris.
$yji. Nat, x. Perca Doifo nionopterygio, lineis utrimjue Ion.
Ê E B A A R S E N . .
Dit is een Vifch, die in de Donau gevangen IV.
wordt, komende te Regensburg menigvuldig Afd^ *
voor. Zyn verfchil met den Pofeh fchynt voor-
naamelyk iri de gemelde Streepen, die hy we- stuk.
derzyds twee, in delangte, op het L y f heeft,
te beftaan. Bovendien is hy langer en dunner,
bleeker van Kleur, en heeft de Staart meer
gevorkt o f gefpleeten. Ook zyn in de Rugvin
18 Doornagtige Graaten , dat is meer dan in de
Pofeh. Voor ’t overige komt hy, zo in ’t'g e tal
van Vinftraalen, als van de Stekels aan de
Kieuwendekzelen , met de voorgaande Soort
dermaate overeen, dat de Heer K lein hem als
cene Verfcheidenheid daar van aangemerkt heeft.
G ronovius zegt, dat de gewoone langte van
vier Duimen en de Kleur geelagtig zy. W il -
liOUGHBY hadt ’er een van zes en een half Duim
langte gehad.
. . .
(27) Baars, die de Rugvinnen vereenigd beeft, XXVIK
de Staart gevorkt, de Neusgaten pypagtig.
Deeze fchynt, volgens den bynaam, Zilverkleurig
te zyn. Hy komt in het Tweede Deel
der befchryvinge van ’t Koninglyke Sweedfche
Kabinet, die wy nog niet hebben. In de Rugvin
zyn 12 ftyve en 10 flappe Straalen geteld;
12 in de Borftvinnen, en voorts byna als in de
gegitudinalibus’aigris.
ART. Gen. 40. Syn. 68. Schraitlèr Ratis-
bonenlibus. Wi l l . p. 33$, RAJ. p. 144.
(17) Perca pinnis Dorfalibus unitis, Cauda bifida, naribu*
Cubulofis. Muf. Ad. Fr. II,
I. Deel. VIII. Stuk,