54 B e s c h r y v i w g v a n
IV. „ Kaviaar is , die gemeenlyk van de Kuit der
A fdeel. Steuren, welke in de Wateren by Afof overv
v v
tf uo i n* * *
STUK. „
vloedig voorkomen, gemaakt en met groote
Onkoften jaarlyks uic Rusland naar. Italië ge-
„ voerd wordt: zo is ’c de Vraag o f de Kuit
„ van de Makreel, die,, gelyk gezegd is, in
„ de Middellandiche Zee zig tot Kaviaar ge-
„ bruiken laat; alhier [in Noorwegen] met tot
„ hec zelfde einde gebruikt zou kunnen wor-
, , den, in plaats van ze weg te werpen, gelyk
„ zulks dikwils geichiedt, wanneer de Makreel
„ in overvloed gevangen, ingezouten en even
„ als Har'mg gegeten wordt (*).
In de Befchryving van Ysland zegt A hder-
son , dat de Makreel caamelyk naar een Haring
gelykt, doch grooter is , zynde gemeenlyk by
de twee Voeten lang. Men hadt hem verzekerd
, dat deeze Viffchen den Winter doorbrengen
in ’ t Noorden, en ’s Voorjaars by Schooien
een Togt doen naar Hitland, gaande langs
de Kullen van Schot- en Ierland voort, en dan ,
door de Spaanfche Z e e , zig eindelyk in de Mid-
dellandfche werpende: terwyl een ander Smal*
deel, van hun School zig affcheidende , door
het
apud Eyzantinos fieri iblere [nünc Dierum intelligo] , refert
Bellonias. Wi l l . Pifc. p. ig i.
(*) Dus verre de Heer Pontoppidans , die ’er de manier
van bereiding« der Kaviaar byvoegt , welke ik reeds omftan-
dig heb medegedeeld. Zie ’t VI. Stuk dezer Nat. Hijiorie.
bladz. jj2 . Dat de Kuit van andere Viffchen ook gezouten
en gedroogd worde tot Verihapering , blykt in ‘t voorgaande.
VII, Stuk, , blad?. 19, enz.
het Kanaal terug loopt, en zig eerll aan de En- IV.
gelfche en Franfche:, dan aan de Hollandfche
en Franlche Kullen vertoont. Deeze Kolom, Ü00Fj,,
in July aan Jutland komende , zendt wederom stuk.
een Smaldeel a f , ’t welk zig in de Ooftzee werpt;
terwyl het overige, langs de Kuil van Noorwegen
en Ysland, Noordwaards terugkeert.
Twee ervarene ViiTchers van Heiligland hadden
hem zulks verzekerd.
Niet zeer omdandig is de Heer G r o n o v iu s Geftaite.
in de befchryving van den Makreel of Makril,
die , zo zyn Ed. aanmerkt, jaarlyks , in de
Maanden July en Augudus, in groote menigte,
van de Katwykers, op de Vifchmarkt te Leiden
gebragt wordt. In ieder der Rugvinnen,
die ver van elkander af Haan, vondt hy 11 Beentjes;
anderen hadden ’er 12 in gevonden : in de
Bord vinnen 18, anderen 20: in de Buikvinnen
6 , in de Aarsvin 12 : de Staart gevorkt en niet
groot. Het eerde Beentje van de Aarsvin is
kort en fcherp gedoomd.
Volgens W il l o u g h b y heeft deeze Vifch de
langte van een Voet en fomtyds van een Elle :
het L y f Spilrond, dik en vleezig, doch aan
beide enden fcherp toeloopende. Hy is niet
ongefchubd , gelyk uit de Waarpeeming van
Doktor B a s t e r blykt , maar de Schubbetjes
zyn klein; byna als die van den Both. In de
Kaaken heeft hy kleine fcherpe Tandjes. De
Maag wordt vol Vifchjes gevonden. L in n ^ us
getuigt, dat de Makreel van Gallen * leeft, *