IV. De klemfte Vifchjes worden meefl gezc)gts
Afdeel. om ^ jie het vrolykfte zyn. In Mey begin*
Hoofd- nen deeze SchePzelties z i§ te wl7 veD CQ
stuk. Zaad te fchieten: weshalve men alsdan frifièhs
chittef/eh Kruiden in ’t Water ftrooit, daar zig de Kuit
VoMrtc^g.aanzgt, Zo dra de Vifch gefchooten heeft,
doet menze in een ander Vat over, zettende
dat gene, waarin de Kuit vervat is , tot drie
o f vier Dagen in de Z o n ; doch veranderende,
voor ’t verloop van veertig o f vyftig Dagen #
hét' Water niet. Alsdan krygt men de klei-
ne Vifchjes te zien , die in ’t eerffc geheel
zwart zyn , tot eindelyk de hooge Kleuren by
de Staart zig beginnen te vertoonen. Onver*
gelykelyk teelt dit Vifchje voort, naar’t gene
men uit de menigte van Kuit befluiten kan»;
doch meer in Vyvertjes dan in Kommen o f
Glazen.
Dat deeze Vifchjes lang in China bekend
zyn
(*) In de" Hijlorifche ÉefchryVmg der Reizen wordt gemeld
, b o'e men 1 in China , aan deeze Vifchjes , een Wafet
reeft, die in Water geweekt i* , hard gebokte Dooijers van
Eijeren , of anders mager Spek , in ie Zon gedroogd en tot
eeti Poeijir gehragt. ik weet niet wat de redén zou zyn,
om AVafels in Water te weeken; ten ware men deeze Vifchjes
uit de Hand wou voeden , gelyk onze Karpers , dat zeer
tegen de onhandelbaarheid ftrydt , en wat belangt,- mager
Spek in de Zon te dróogen ' en dan tot Poeijet te maaken:
dit moet, da« ik ,‘een zonderling Konftige Uitvinding der
Chineezen zyn doch het Franfche Werk , la Defcript.
Hiftori'que des Eoyages, inziende, vind ik dat ’er van maigri
de Porc gefproken wordt, ’t welk by my is VarkensWleefch
sn geen mager 5pék.
R.yn geweefl: en'als een groote fraaiheid aange- IV.
merkt, is blykbaar, doordien menze op Porfe- ArD!*h.
Jein, in hunne natuurlyke Kleuren, afgefchilderd
vindt. Voor de mooiften , hoewel maar een stuk.
Vinger lang, levendig zynde, wordt gezegd, chmeefch
0 , r tS i i ° 7 Coudvifthjty
dat men aldaar drie o f vier Ryksdaalders betaalt
(*). Ook wil men dat zy van ze lf groei-
jen en voortteelen in zeker Meir van ’t Land-
fchap Cbe Kyan, aan den voet des Bergs Tfyen-
King. Hoewel dit Meir niet boven de honderd
Morgen groot i s ( f ) , vind ik het egter zo on»
geloofbaar niet, dat daar uit de Goudvifchjes
zouden gefprooten z y n , die men thans ook in
ons Wereldsdeel vindt: want zy worden minder
vernield en zorgvuldiger bewaard dan andere
Vilfchen.
Weinig jaaren zyn deeze Vifchjes nog maar vooitp'an-
in Europa bekend geweeft. Men h e e ft’e r, in mEuro*
1728 , zo. ’c fchync de eerftemaal uit Ooftindie
iü
i I
( * ) Les plus folies fe vendent treis eu quaire Êcus , vindt
men aldaar. Het zou op de waarde van de Ecu hier aankomen.
( f j Niet hoven de hónderd Akkert in zyn Omtrek heeft, ’t
Welk onvèrftaahbitar is, vind ik in de Hijlorifche Befchryvtng
der Reizen. Daarom zag ik inzonderheid ’t gedagte Franfche
Werkhaa,en vond,dat in een Aantekening gezegd wordt van
dat Meir: tl n a pai plus de deux cetis Arpens. Men weet dat
Arpens eigentlyk geen Akker, maar een Maat van Land is,
die wel is waar flegts honderd Roeden uitmaakt, doch wegens
de grootte van deeze Roeden, die dikwils van 20 of meer
Voeten zyn, naaft overeenkomt met onze Gemeten of half
Morgens: zo dat men de Oppervlakte van dit Meirtje begroo.
ten moeft op ongevaar honderd Morgens.
I . D e e l . v i n . S t u k . C C
gmm