IV. zelfde Wateren viflchen als de onzen. Die
Afdeel, yejfchjl moet dan voornaamlyk plaats hebben
Hdofd *n man*er vau toemaaken o f Kaaken, gelyk
stuk. men ’t noemt; waar in mooglyk de andere Natiën
niet genoegzaam zorgvuldig zyn : want men
heeft reeds aan de Weftzyde van Engeland, by
Leverpöolbegonnen den Haring in te leggen
op de wyze van ons Volk, naamelyk met verdubbeld
o f in Zeewater gekookt, dat is Zout
top Zout, gelyk hetzelve genoemd wordt. En
waarom zouden de Engelfchen ook zo wel het
Portugeefche o f St. Ubes Zout niet bekomen
kunnen, als dë Nederlanders. Aan de Ooft-
zyde van Engeland en Schotland, te Yarmouth
en Dumbar, egter, fchynt men ’er nog zo veel
werk niet van te maaken fl als aan de Weftzyde,
alwaar de Glasgowfche Haring, gelyk die van
Leverpool, bykans met den Hollandfchen in
deugd gelyk gefteld wordt :zynde van Glasgow,
in ééne Zomer, wel zes-en-dertigduizend Tonnen
Pekelharing naar Vrankryk uitgevoerd.
Aan de Ooftkuft, immers, niet alleen, maar
ook aaö de Weft-Kuft van Schotland, is in ’t
Saizoen overvloed van Haring, die omtrent de
Wefter-Eilanden gezegd wordt de befte en vet»
fte , doch niet zo groot te vallen als in de Noord*
zee. Hier zou dan een keurlyke gelegenheid,
voor die Natie zyn , om de Haringviflchery als
op haar eigen bodem werkftellig te maaken.
Koning K akel de I. begreep dit ook zo wel,
dat h y , in gemeenfchap met eenigo Kooplieden,
Ma-
Magazynen deedt opflaan op eenigen dier Ei- IV.
landen: doch, fchoon dit Ontwerp onder Ka- Afdeei'*
rel den II. vernieuwd werdt, en eenigen tyd
uitgevoerd ; is het doch , gelyk anderen van s t u k .
dien aart, vervallen. Alleenlyk zyn de Ingezetenen
der Wefter-Eilanden daar door bedree*
vener geworden in het behandelen van den
Haring, die in de Baaijen [en Kreeken, aan de
Ooft- en Weftzyde van Schotland , by wylen
niet minder overvloedig is , dan wy van de ,
Noorfche Kuften gemeld hebben (*).
Na ’t eindigen van den voorgaande Oorlog Groot-B«t-
werdt het Ontwerp ,'om eene Groot-Brittan- Haring- vis-
nifche Haringviflchery op te regten, dat onder fchery*
Koning W illem den III, was ter baan ge.
bragt, weder levendig, en vondt zo veel ingang,
dat het Parlement, in ’t Jaar 1750, een
Befluit nam tot de inftelling van eehe Vrye'
Britfche VijJ'chery, zogenaamd; welke ftrekken
zou ter be'Vorderinge van den Haring- en Ka-
beljaauw-Vangft. Deeze werdt door den Koning
tot een Corporatie gemaakt, en men heeft
niets verzuimd, wat dienen kon om dezelve
aan te moedigen, en dus onze Natie, ware ’t
mooglyk,daar uit te helpen; ’ t welk egter tot
nog toe niet gelukt is en waarfchynlyk, niet
ligt gelukken zal. Een kleine rampfpoed in
den Jaare 1754, deedt den moed geheel verflaau*
(*) Zie bladz. 295. hier roor.
I* Deel. v u l stuk, %