452 E ü c h ï ï v u g v a k
a S L . ka° J vervo,8t K le i» >die hun wegens de Doof.
XL VU. “ eD » met eea Vlies te famen gevoegd, welken
H oofd- de meeften op de Rug hebben, den Geflagt-
STüK* naam va^ Capriscus behouden laat. De Ouden
haddenze, wegens de Hooren* en Tanden,ook
Bokken en Zwynen getyteld (*)
E e K eDmnke„ van dit Ge%; be(lMD>
het L yf zeer plat te hebben, omtrent gelyk
de Khpviflchen; gedekt met een Lederagtig
Vel, dat de Schubben famenvoegt: den Buik
gekield of fcherp; den Kop ook zeer plat op
Zyde, en zeer veel hooger dan breed, met
een Opening boven de Borftvinnen, en in de
Bek, onder en boven, agt evenwydige Sny-
tanden. Zy hebben gemeenlyk twee Rag vinnen
, waar van de voorfte zig Hoornagtig vertoont:
de Buikvinnen ontbreeken doorgaans en
de Aarsvin is vry lang.
soorten. Hier van beeft L innveus agt Soorten aangetekend,
naamelyk
Monoecros. .C^| Hoornvifcb, die een Vin van éêne Straal
Eenhownige, 0p Jf0p
Deeze Soort wordt, om dat de Hoorn maar
epkeld is, Monoceras of Eenhoornige, by Ca-
tesby de Eenhoornvifcb van Bahama, getyteld.
Grootelyks verfchilt deze egter, ten opzigt der
langte
( * ) Pifc» M iT i n . p. 23 j 24.
O ) Baliftespinna Capitis uniradiata. S y ft.Na t.X . Gen. i«j
Muf. A i . Fr. II, Balifles Monocerós. Osb. her. 110. Uni-
«ornu pileis B»han»enlïs, CATESB. C«r. XI. T. 19.