IV. Graaten; ’t welk de oorzaak zal zyn van gedag-
Afdeel. (6n Franïchen naam. XLV,
Hoofd. (g) jkarper met de Aarsvin dubbeld * de Staart
STUK» v 7
vin. overdwars drievorkig.
Auratus.
Cottddfchje. Onder dëezen naam (lelt de Heer L innièus
een Soort van Viffchen voor, die thans zeer
bekend zyn en hier te Lande veel naauwkeuri-
ger dan door hem onderzogt. Ik heb de Goud-
vifchjes op ’t Oog, die in China, hun Vaderland
, Kin:Ta o f Kin-Tu , in Japan King-Jo
genoemd worden. In ’t Franfch geeft men ’er
den naam aan van PoiJJon d’Or, in ’t Engelfch
noemt men ze Goldfisb , in Sweeden Gullftsk.
’ t Is waar , dat fommigén ’cr ook den naam
van Zilvervifcbjes, in alle die Taaien, aan gee-
v en : maar dit agt ik oneigen. W y weeten dat
zeer veele Viffchen*, over 't geheele L y f o f ten
deele, een Zilverglans hebben, gelyk de Spieringen
by voorbeeld, de Haringen en anderen
van ons Land ; de Scherpftaart (*), wiens geheele
L y f verzilverd is , onder de uitheém*
fchen. Ook hebben de platte Weftiqdifche
Zilts)
Cyprinus pinna Ani gemini , Caudse transyerfe trlfiir*
cA. Faun. Suec. p. lz$. T. 2, AU. Snck.h, 1740. p. 403,
T. I. f. 1-8. Gron. Muf. I. 'n. *1 $. Cyprinus pinna Ani
fimplicu, Czudk tiifmcA. Muf. II, N. rjo. Edw. A v. jT ,
909. PET. Ga*. T, 78. f. 7. Cyprinus craffiuiculus, Cauda X«.
nulata, Borfo iubconvexo. , Pinnis in diveriis fubjeótis dis-
erèpantibus. Zoöph. Gron. Fafc. 1. p. jog. N. 24.3,
( * ) Z ie ’ t voorg. vil, St u k . bladz. 120,
Zilvervifchjes dien naam reeds lang gedra- iv ,
gen (* ). Afdeel»
W y moeten evenwel bekennen, dat de Zil- HXLV*
veragtigheid in decze Goudvifchjes grooter is; stuk/
doordien dezelve meer zweemt naar opgemaakt chineefeb
fyn , en minder naar Plaatzilver: doch, devvyl G,tdvi^ e’
dat Zilver een verbaftering is van de Goud-
kleur, zo behoort men den eeriten naam te behouden
( f ) . Aan den anderen kant, wederom,
kan men dien naam niet op zig ze lf alleen ge-
I bruiken, maar men moet hun deD Bynaarn gee-
ven van Chineefcbe , dewyl ’er meer Goudvis-
fchen zyn. Ik heb reeds van de Dorado’s ge*
fproken, die van de Goudkleur hunnen naam
hebben; als ook van den Kaapfchen Goudvifch,
die tot de Zee-Braafems behoort , en Aurata
by de Ouden genoemd werdt (J). Hier zal ik
I alleen maar melden, dat ’er in Duitfchland, na-
tuurlyk , Vifchjes voorkomen, die men aldaar
Goldfisb, dat is Goudvifch noemt, wordende
op de Elve Goldbarfcb, dat is Goud-Baars ge-
tyteld (§). Onze Braafems en Ruifchvoorn
hebben ook een taamelyke 'Goudglans, gelyk
wy zien zullen.
De Kleur, echter, van deChineefche Goud.
vifch*
( * ) zie Ég voorg. VII. Stuk , bladz. 3 10.
( t ) N a® a p o t io r i, u t a ju n t , petenda eft denominatio.
( I ) Z ie ‘t voorg. V I I . S T U K , bladz. 37«, 377.
O ) Kl e i n . Pifi. M iff. V. p . 6s. N . 2 , Leuc iscus Aura-
fu s , & c . *
I. Deel. yn. sxu xl