XXIX.
Hoofdstuk.
heißer of Steenbyter, waar van Pontoppidans
fchryfc, wordt bykans een Elle lang ,. en is
een fterke Vervolger van de Hommers, zo hy
verhaalt.
- . Wat hier van z y » de gedagte VilTchery ge-
fcbiedt om de Olie of Thraan, welke de Stekelbaars
Stekelbaars'
Yiflchery in
Sweeden,
, dien men in de Sweedfche Zee vangt,
zeer overvloedig uitlevert. De Heer Paftoor
E n w a l l , te Waxholm, heeft, naar zyn fchry-
ven , in drie Uuren drie Skotbooten vol ge-
kreegen , waar van zestig Kannen goede Olie
gekookt zyn , daar men de Kan van te Stokholm
voor %. Dalers Oer,Koperen Munt,verkogt
heeft. Een Koperen Daalder doet ongevaar
een Schelling Hollandfch Geld : zo dat dit een
taamelyke Wind uitmaakte, van een Vifchje,
dat van geen Vogelen noch Vifichen wordt gegeten,
om dat het door zyne Stekels befbhut
is voor aanranding. Zie hier de Qmftandighe-
den van deeze Vifichery (*).
„ De Rytyd van de Stekelbaars is omtrent
„ Simon en Judas, naar de oude Almanak; dik-
„ wils ook veertien Dagen vroeger , en de
„ Vangft duurt tot dat ’er Ys in ’t Water
„ kome. Het Net, daar menze mede vangt *
„ moet zo digt zyn , dat ’er naauwlyks een
„ Stuiver door de Maafen kan ; de Steng, daar
, , toe , moet vier o f v y f Ellen lang, en het
„ Ga-
(* ) Verhand, van de Sttbholmf. Ak^d- der Wittenfchappeny
. Qaren in ’t Net vry zyn; anders zal men ’t IV.
moeielyk door ’t Water kunnen haaien. Men Afdeel‘
„ vangt den Vifch by het aanbreeken van den HooFD".
„ Dag, doch inzonderheid ’s Avohds met Vuur, stuk.
„ ’t welk van goed Hout moet zyn , op dat
„ het helder brande en niet knappe. De Vifch
„ legt diestyds als Zand op den Grond in de
„ Inhammen der Z e e f en aan de Oevers, zo
„ wel op Steenagtige plaatfen , als daar een
„ Grond is van Zand en Kei fel, doch inzon-
„ derheid daar men Wier heeft en Riet. Wan-
„ neer men dan befpeurt, dat hy naar ’t Land
„ is gekomen: (want in eene diepte van v y f
„■ o f zes Ellen kan men hem met het Net niet
„ ophaaien:) zo moet men zagtelyk in ’t ron-
„ de roeijen, tot dat hy van den Grond begint
„ op te ftygen. Men houdt zig met de Boot
„ op ondiepe plaatfen, niet daar het diep is:
„ en dan begint ook de Vifch een omgang te
„ doen , komende het Vuur langs hoe nader.
,, Alsdan houdt iemand met een Stok dien
„ men in den Grond iteekt, de Boot ftil en
„de ander, die voor Raat, voert het Net de
„ loopende Vifch tegen, onder het Vuur, en
,, fchept zonder ophouden, zo fchielyk als hy
„ kan: want de Vifch begint zich aanftonds te
,, verfpreiden. Als. hy ’e r , nu ,'niet genoeg
„ meer van in ’t Schepnet krygt; zo vaart men
„ weder een weinig in ’t ronde, van die plaats
„ a f , en de Vifch volgt op nieuws, by Schoo.
„ len, het Vuur; zo lang’er maar één overig
é Deel. J tó Stuk. zy