X X X V I .
H oofdstuk.
Cebruik.
haalde ik (zegt de Hter G i s l e r ) een Emmer
vol zeer kleine jonge Sijken, van twee tot drie
Duim lang, uit Terpfio in Medelpad cn zette
dezelven in de Giffio-See, een Meir, waaruit
menze , in den Jaare 1737, met Netten wederom
kreeg, zynde toen van drie tot vier Marken
zwaarte gegroeid. De Finn-Sijk rydt omtrent
Nieuwjaar, in Bofch- en Bergagtïge Mei-
ren , . op den Grond ; alwaar men hem dan
vangt met Zet en Treknetten. Hoe vroeger
zyne Rytyd is, zo veel vroeger komt ook die
der Forellen en andere Salmagtige Viflchen.
De toebereiding van de Sijk, omze te be*
waaren , vereifcht veel zorg : want, indienze
niet genoeg gezuiverd of te weinig gezouten
wordt, ge)yk het Landvolk veelal in Sweeden
doet, dan bederft de Vifch. Dit gefchiedt inzonderheid
; doordien de Pekel Bloedig wordt,
maar, wel gewaffehen zynde , blyft hy , tot in
het Voorjaar, wit. Evenwel fteekt daar ook
zwaarigheid in: dewyl het fterk Zouten, daar
toe vereifcht, den Vifch droog en fmaakeloos
maakt. Alle zorgvuldighedeh kunnen dikwils
niet beletten, dat dezelve, vroeg in de Zomer
gevangen zynde, niet een weinig rood worde,
en aan den Kop of Ruggegraat eenigermaate
bederve.. De Ondervinding heeft derhalve ge.
leerd, dat het beft z y , den Vifch daar van te
b e ro o v en en dus in twee helften te fnyden,
eer men hem inzoute. Den beften en grootften
Sijk krygt men van Nordmaling, zo laat in de
Herfft»
Herfft, dat hy maar losjes met Zout behoefd
gefprengd, en als verfch den geheelen Winter
kan gegeten worden. Ook heeft de Sijkvilfche-
ry hier in ’t Noorden, tot dus verre, aan de
Kroon weinig opgebragt; dewyl geen Vifch-
plaats, behalve eenige Rivieren, ieder Jaar zo
zeker is , dat men' een byzondere Schatting
daar op zou kunnen ftellen (*).
(15 ) Saltn met de Kaaken Tandeloos en de Onderkaak
langjt.
Dit is de kleinfte Albula o f Witvifch van
G e s n e r u s , die een foortelyk onderfcheidend
Kenmerk heeft, beftaande in de langte van de
Onderkaak. Anderszins komt deeze, volgens
WiLLouGHBY, volkomen overeen met de ge-
woone Albelen, waar van men ’er in Switzer-
land fomtyds ziet - van twaalf Ponden zwaar ;
de middelmaatigen weegen v y f Pond , en de
Terra van het Geneeffche Mèir wordt wel een
Elle lang gevonden.
„ Om myn gevpelen te zeggen van alle dee-
„ ze Witviffchen: ik oordeel dat ’er niet meer
„ van zyn dan twee of drie Soorten, naamelyk
tt 1. de Lamret, die de geftalteen grootte door*
» gaans
(*) Stokh»lmf. Verhandel. van 17s i. XV. Th. p. 198 , enz.
( is ) Salmo Maxillis edentulis, inferiore longiore. Syfi. Nut
X. Coregonus edenculus, Msxilla inferiore longiore. Faun. Suec,
313. A lf» . Gen. 9. Syn. 18. Spee. 40. Albula minima, WU.L»
p» I8S* RAJ- P- 61. JQNST. Tab. XXX. f, 7,
o 3
IV.
A fdeel.
X X X V r .
Hoofdstuk.
xv.
Albula.
Witrifch.
LD eei» YI-U. Stuk.