TV.
A fdeel.
;XXXVI.
H oofdstuk.
Spiering,
X I I I .
Saurus.
Haagdis-
Vifch,
ao4 B E S C É t R T V t W O V A N
zig ook wel eeten. Men kanze , twee aaa
twee, na ’c zouten, met de Kopeenden in el*
kander fteeken, en dus op den Roofter zagtjes
braaden. Men ftooft ze ook wel in witte Wyn,
met Nootemuskaat en Peper, doende ’er een
ftuk van een Citroen en Boter, en op 't laatft
wat gerooft Meel by. Dit wordt dan, met
Kappers, heet opgedift zynde, met fmaak gegeten.
( 13) Salm die in de Aarsvin tien Straaien
leeft.
Niettegenftaande al de agting, die men aan
een zo vermaarden Man, als onzen Ridder,
vcrfchuldigd i s , komen my deeze Kenmerken
niet genoegzaam duidelyk voor. De Forellen,
immers, hebben, gelyk wy zagen, ook tien
Straalen in de Aarsvin, en het getal derzelven
verfchilt, inde Salm-Forellen, hier mede weinig
o f niets1: ’t welk, 'gepaard met de veran-
andering daaromtrent waargenomen in de voor*
gaande Soort, geen zeker Kenmerk maaken kan;
niet anders dan in deeze Afdeeling, die de Rug-
en Aarsvin tegenover elkander hebben. Ook
hadt Artedi ’er n Vinftraalen aan toege-
fchreevcn.
Den
(13) s*lmo radils pinn* Ani decent. Syft. Nat. X. Osme»
Bis ladiis pinnae Ani undecim. ART. Gen. 10. Syn. 22. Saurus
Salviani , Taiantola Homz. Wi l l . App, p. 29. IU j. p, 4«.
Saurus. Johst, Tab. XXI, fig. infima.
O® SAtMEN. 2 &S
Den Vifch, dien de Grieken Saurus heeten,
noemen de Latynen Lacertus of Zee-Haagdis,
en dus zou het de Haagdis. Vifch van de Roo-
de Zee zyn , daar G esNerus van gewaagt.
S a l v ia n u s getuigt, dat zyne Saurus een zeer
zeldzaame Vifch z y , in de Middellandlche, Zee;
zo dat ’er te Rome op de Vifchmarkt naauw-
lyks twintig in een Jaar komen. In de v y f
Maanden , welken W il l o u g h b y aldaar vertoefde
, gaande dagelyks de Vifchmarkt bezien,
heeft hy ’er maar één gevonden. De Romeinen
noemen hem Tarantola, om dat hy naar
eea Huis-Haagdisje, aldaar gemeen, zo veel
gelykt. Zie hier de befchryving daar van.
Het L y f was fpilrond en langwerpig, aan de
Meir-Forellen niet oDgelyk; wordende allengs
dikker tot aan de voorfte Rugvin, en voorts
verdunnende tot aan de Staart. De langte was
een V o e t, de dikte meer dan een Duim: de
Kleur aan den Buik witagtig , op de Rug
zwartagtig groen , met veele groenagtige,
blaauwe, roode en zwartagtige Vlakken over
de Rug , Kop en Zyden , gefprenkeld. De
Kop van boven plat, met een groefje tuiïchen
de Gogen, die klein waren, hadt een fpitfe
Snoet en een zeer wyde gaaping van den Bek:
in beide Kaaken een ry van lange fcherpe Tanden.
Agter de voorfte Rugvin , digt by de
Staart, werdt een foort van Vleezig of Vettig
byhangzel, gelyk in de overigen van het Salm.
Geflagt, gevonden. In de Rugvin zyn ge-
I. Deel, vin, Stuk teld
xxxyi.
H o o f d .
STUK.