A f d e e l . lD de Rugvin z yn gevonden 14 , in de Borfï-
XXXVI. v 'nnen 16> in de Buikvinnen 12, in de Aars-
Hoofd- vin 15 o f 16 , en in de Staartvin 19 Straalen.
stuk.
xvi. (16 ) Salm die de Bovenkaak lang ft heeft en de
'Thym-Fo-* Rugvin met drie-en-twintig Straalen.
rel.
Dceze wordt van de Autheuren Tbymallus
geheten, een naam die van de Reuk van Thym
zou afkomftig zyn. Dus noemde Bellonius
zelfs hem Tbymus. ’t Is zeker, dathy, verfch
gevangen , niet onaangenaam ruikt. De Duit-
fchcrs noemen hem Afcb t Aefch of Efcb', de
Sweeden Harr, de Franfchen Tbymo of Tbym
de Italiaanen Temelo. In Engeland geeft men
’er den naam aan van Grayling en Umber ; alzo
het de Rivier Omber-Vifcb is der Autheuren.
Gelyk de Adelvifch naar de Kuit van Haringen,
zo is de Thym-Forel naar die der Salinen
zeer gretig, en wordt dikwils gevangen,
met zulk een Kuitkorrel aan den Hoek te flaan
Indien de Salmfteekers in Sweeden Harren vinden,
dan Rellen zy v a ft, dat ’er in de nabuurfchap
Ci«) Salmo Maxilla fuperiore lengiore pintj3 Dorfi radijs vi>;n
« tribus. Syji. Nat. TI. Coregomis Maxilli fuperiore longiore'
pinni Dorfi ofllculomm trium. Ar t, Gen. io. Syn. zo. Spec
41- Faun- Sttee- 314. Gron. Muf. ir. N. I6s. Thymzllus
WILL. p. 1*7. Raj. p. 62. Jonst. Tab. XIVI. fig. J
j , & XXXI. f. e. Umbia fluviatiiis. Wilt. p. Ig7,
fchapSalm z y , op wiens Kuit die loeren. Het iv .
aanmerkelykfte H , dat de Laplanders uit de A fdeel.
Darmen van deezen Vifch hét Stremfel berei-
den tot de Kaas van hunne Rendieren, als geen SXuk.
ander Stremfel hebbende (*). Dit is te zonderlinger,
om dat de Tbymallus, volgens Schwenk-
feld, van Water-Krekels, Wormen, Vliegen
en andere Infekten leeft. Men agt hem, in
fommige Landen, beter tot Spyze, zelfs, dan
de Forellen.
ThynvForellen onthouden zig niet alleen in
de Rivieren der Noordelyke maar ook in die der
Zuidelyke deelen van Europa, zo wel digt aan
Zee ( f ) , als ver daar van a f, ja zelfs in Berg-
agtige GeweRen.* .Men vindt ’er, in Lombar-
die , van één o f anderhalf Pond zwaar. De
Kleur is , op de R u g , vuilgroen naar ’t blaau-
we trekkende, aan de zyden blaauwagtig met
een Goudglans en overlangs bruin geftreept o f
als gefchaduwd , gelyk de Omber-Vifch ; ja
bovendien nog zwart gevlakt. Die flreepen
loopen ió de voegen van de ryën der Schub-
* ben,
■ (*) Coagiilo cum alio non in/truantur. Zegt LlNN&US
Faun. Suec. p. 119. Evenwel ichynt het my uit het Verhaal
, dat ik daar van in ’t III. St u k deezer Nat. 'Hiftorie
bladz. I23 en 124, uit de Stok.holm.fe, leerhandelingen gegeven.
heb , te blyken -d a t zy ’er nog andere Hulpmiddelen toe
hebbenr gelyk in ’t byzonder de Eerg-Zuuring.
(T) Dit ichynt onze Autheur te bedoelen met de uitdrukking
, habitat in Europa, fiuviit maritimis ; doch de Heer
C r o n o v iu s -, die ’er één ontvangen had van den Heer Am.
m a n ,-fielt de woonplaats in de Rhyn, by Bafel, en dus een
goed end van de Zee af.
I.D1E1. vin. Stuk. O 5 1