XXXII.
H oofd.
stuk.
YI,
FVirundo.
Zwtiuw.
zevende o f agtfte Straal, niet ver van den Wortel
, met zeer fraaije zwarte en veele andere
kleinere hlaauwe Vlakken , verfierd waren: ’t
welk zeer naar de Tekening van den gemeldea
Kaapfchen zweemt.
(6) Zeehaan w,et drie Vingeren, de [Zydfireep
gedoomd
De Heer Gronoviüs oordeelt, dat deeze ook
tot de voorgaande Soort te betrekken z y , niet.
tegengaande de gedoorndheid van de Zydftreep.
Sommigen hebben deezen Corvus o f Raaf, anderen
Hrirundo o f Zwaluw geheten. De Engel*
fchen, in Cornwall, noemen hem Tubfisb, en
die van Rome Qapone , wegens de grootheid
van zyn Kop. Klein tytelt hem Coryjlion,
die dik van Buik is , hebbende den Kop enkeld
en getand; behalve de Vlerken twee Keelvin-
nen, met aanhangzels van drie Vingeren; een
Buikvin die lang is — en twee Rugvinnen.
't Is een gemeeae Vifch in de Wefler-Oceaan,
die van de Noordfche Volkeren Knorhaan en
Knoding, ook fomtyds, naar ’t fchynt, wel
Vliegende Vifch geheten wordt. Dje Soort
zou dat Vilchje kunnen zyn , waar van men
ge-
(<) Trigla digitis ternis, linea laterali aculeati. Syft. Nat.
I . Trigla Capite aculeeto , apperrdicibus utrinque tribus ad,
pinnas Pe&orales. Ar t . Gen. 44. Syn. 7j . Faun. Suec. 281.
it. Weftgtth. p. 176. Hirundo. WlLL. p, 2*0. Raj. p,
Jon$t. Tab. XVII. f. 8.
getuigt, dat het,uit het Water gehaald wordende
met den Hengel, bromt en fnorkt: want
de Vifch, in Noorwegen Rtimld genaamd, doet
zulks wel een half Uur lang, daar na. Van
deezen Knurrbahn was aan den Heer Pontofpi*
bivnsrt. dac die
het L y f rond, met een fcherpe Huid overtoo-
gen ; zodanig dat men daar mede Metaal en
Hout kan polyften , even als met Haaijen-
Vel (*)• Het Vifcbje, genaamd Aaskiar-Niot,
op Sundmoer gevangen , was een Vierendeel
Elle lang , en van Kleur bruin en witagtig.
Mooglyk zal dit een andere Soort van Zeehaaiv
,
A fdeel.
XXXII.
Hoofdstuk.
nen zyn geweeft.
L innjküs geeft van den Sweedfchen Knor*
haan de volgende Befchryving. Dezelve heeft,
zegt zyn Ed. den Kop vierkant, Afchgraauw,
met ruuwe flippen op verfchillende wyze ge-
ftreept; de Bovenlip uitgerand , van boven
glad, wederzyds met drie Doornen gewapend,
waar van de voorfte langft is : het Ooghol aan
de bovenkant weg, de Kringen blaauw : drie
Baardjes tuffehen de Buik* en Borftvinnen , die
geknot, egaal , gewricht, korter dan de on-
derften zyn en krom worden als zy van het L y f
afgaan. De Buik is Zilverkleur; de Rug Afchgraauw
(* ) M a tu t l bon T lojto. II. Th.p. 244*
1. üEm.. Vin. Stuk. F 4 0