j y # de kleinften onder de Europifche ViiTchen, heb-
A fd e eu bende zelden meer dan twee o f drie Duimen
XXIX. langte. Aan den Buik voeren zy ook twee
*stuk? Stekels. Het Lighaam is niet gefchubd, maar
met Beenige Schilden gedekt, gelyk de Steur,
van Kleur Zilveragtig, behalve de Kop en Rug,
die zwartagtig zyn. In de Borftvinnen zyn
i c , in de Staartvin 12 Straalen gevonden. De
Buikvinnen beftaan uit twee Beentjes, waar
van het eene de gemelde Doornen maakt; de
Aarsvin uit 9 Straalen, en daar van één ftyf en
fcherp. Het kan zyne Stekels naar believen opzetten.
Men vindt ook Stekelbaars met tien
o f elf Rugdoornen , doch, volgens de fchik-
king van onzen Autheur, maakt die de vyfde
Soort van dit Geflagt. -
(2) Stekelbaars met vier Rugdoornen«
n. Onder de Stekelbaarfen wordt thans een VHch
bootsman-huis gebragt, die te vooren betrokken was
netje. tot de Makreelen. De Heer Profeflbr J. Btm-
** man heeft ’er my , uit zyne Verzameling van
Afrikaanfche Dieren , de Tekening van verleend
, welke tot de Afbeelding is gebruikt.
Zeer bekend fchynt hy den Ouden niet ge-
weeft te zyn. De Engelfchen noemen hem
Pilote-Fisb, de Hollanders Lootsmaunetje, en
de
(z) Gafterofteus fpinis Dorfalifous quatuor. Syfl. Nat, X.
Scotnbet Duitor. HASSELq. Itcr. 366. OsBE.CK. /ter. 73.
AU. Stockh. i/is- p. 71.
de Sweeden Lods. „ Op myne Reize naar IV.
„ China, (fchryft Osbeck, ) in den jaare 1751 AÉi®*
„ en vervolgens, had ik gelegenheid, om ver- HooFI>J
„ fcheide groote Haaijen te zien , met haare stuk.
3i kleine Gidfen of Voorloopers vergezeld, die Lasman.
, de Ooftindifchvaarders Lootfen of Lootsman-
„ netjes noemen, d^wyl zy de Haaijen altoos
„ vergezellen of voorgaan. O f hun oogmerk
,, daar mede z y , Bunnen Heer aan te wyzen,
, waar hy z y n Voedzel vinden kan, en hem
„ te waarfchouwen voor gevaar; dan of zy be-
„ fcherming by hem vinden, zonder hem dïenfl:
„ te doen; is zeermoeielyk te bepaalen : doch
„ dat zulks niet zonder reden gcfchiedt, daar
„ van zal de geheele Wereld overtuig«!.
„ zyn.”
Indien ik raaden mogt, zou ik in de eerlïe
plaats onder Rellen, dat zy by de Haaijen komen
, om zig te voeden met kleine Vifchjes
o f Ongedierte, dat ’er aan o f omtrent het Lighaam
van deeze Zee-Monfters groeit en zig
onthoudt J voorts dienen zy waarfchynlyk om
andere ViiTchen aan te lokken , die*dan door •
den Haay verflonden worden :■ terwyl z y , wegens
hunne kleinte, of ook wegens hunne vlugheid,
voor de aanvallen van dit Monfter zyn
beveiligd (*), Hier uit is de wondérbaare
Voor-
Vergelyk bladz. joq , in het VI. Stuk dëezei Nat.
Uijlorie.
, LD eel. VIII. Stuk, ^ J