IV.
Afdeel.
XXXIII. XXXIII. H O O F D S T U K .
Hoofdstuk.
Befcbryving van ’t Geflagt der Meirslangen,
waarin de Hoogkyker, Bermtje, Grondel en
Modderkruiper, behoor en.
Naam. T n de Vierde Rang der Viiïchen, welken Buik*
po d t e n genoemd worden, ora dat de Buikvinnen
agterlyker dan onder de Borflvinnen zyn
geplaatlt, voeren die van het eerde Geflagt
den naam van Cobitis, welken wy M eirslang
vertaalen, om dat ’er onder zyn, die dus ge*
noemd worden. De Grieklche benaaming
fchynt daar van afkomftig te zyn , dat zy naar
Grondels gelyken (*),
Kenmerken. P e K enmerken , bchalvcn die van den ge*
jnelden Rang, beftaan in de Oogen’te hebben
in het bovenfte van den Kop : het Kieuweq-
Vlies met vier tot zes Straalen ; de Dekzels
van onderen gefldoten: het L y f byna Rolrond
c f weinig naar de Staart verdunnende.
Soorten. *C Getal der Soorten .is vier, waar onder de
Heer L innasus ook den Amblep? o f Hoogkyker
begrypt,
i. ( 0 Meirflang met den Kop ongewapend, van
Hoogkyker. boven plat, de Oogen uitpuilende.
pi. lxiv. - Een
f>£. i . . (*) Zie ’t voorg. St u k , blade. 280,
(1) Co bitis Capité inermi d e p j fd lö , Oculis prominulis.
S 'jf t . N a t . X . Gen. 149. Anablsps. ART. Gtn. 1%. Anableps.
Gron. Muf. I. N. 32. T. I. f. I , 2, 3. SIB. Thef Vol.
i l i . - p . i* 3 . T a b , XX X IV . £ 7 .