IV. Staart was de'Kleur bruin, voor ’t overige wit.
A f d e e l , agtig en voor de Aarsvin Zilverkleur.
H o S > De Kop was breeder dan ho°g > het L y f
s t u k . hooger dan breed ; de Snoet half rond , met
een zeer wydeGaaping, de Kaaken bezet met
eene byna ontelbaare menigte van kleine Tandjes.
De Oogen weinig uitpuilende, met zwarte
Appelen en geele Kringen : de Neusgaten
aan de hoeken van den Bek. De Zyden zeer
plat, met*een regte itreep, digt aan de Rug,
fmal, gegroefd zynde : de Navel veel digter
aan den Kop dan aan de Staart.
In de telling der Vinftraalen is eenig ver-
fchil gevonden, tuffehen dien, welken gemelde
Doktor in Egypte onderzogt, en den genen,
welken men van daar in het Koninglyk Sweed-
fche Kabinet gebragc heeft. In de Rugvin
van deezen waren 5 , in die 'Van den anderen
7 ; in de Borftvinnen van den laatften 9 en
van den eerften 12 Beentjes : in de Buikvinnen
van beiden 6 , in de Staartvin 20, 19 :
doch in de Aarsvin van den eerftgemelden 62
en van den anderen 57 Straalen. v.
v. (5) Meirml met ééne Rugvin , van zeventig
A*guiiUris. Straalen, en agt Beentjes aan den Bek.
Eojit - Aal,
Deeze, die ook in de Nyl , by Rofette en
Kaïro gevangen , en van de Arabieren Chau
, tnuth
(s) Silurtis pinna Dorfali unica , radSis feptuaginta , cirris
e&o. Muf. Ad. Fr. i i . siiurw Charmuth| Niloticus, Hass
e l t Itcr, 371* f+iS-]
muth genoemd wordt, verfchilt door het ge- IV.
tal der Beentjes , die ’er in de Rugvin zyn ,
op een verbaazende wyze van de voorgaanden. ^ ooFd.‘
Gronoviüs een byzonder Geflagt maakende, stuk,
onder den naam van Clarias , van een Vifch,
dpor den Engelfchen Heer Russel aan hem
vereerd en tbe Blackfisb , dat is de zwarte Vifch
geheten, die van de Inboorlingen , omftreeks
Aleppo , Siloor getyteld wordt; betrekt daar
toe den Cbarmutb der Arabieren van H a s s e l -
QpisT, gelyk ook den Bont-Aal of Negen Oog,
dat is de Indiiche Lamprey, van W illoochbï:
zelfs dien Vifch, welken Klein noemt Eracfce-
lyopus , met den Kop als van een Slak gehoornd
en van onderen gebaard zynde. Dus
drukt ook de bynaam Jnguillaris uit, dat hy
naar een Aal gelykt.
Die van den Nyl heeft den Kop, en ’t L y f
agter de Rugvin , zeer plat. Aan. den K o p ,
die geftippeld en van boven gegroefd i s , waren
drie Uitftekken, Op ieder Kaak hadt dezelve
vier Baardjes en een menigte van zeer
kleine Tandjes , tot aan het Gehemelte. De
T on g , zeer ftomp en met een dikke Huid bekleed
, was , tot haare tip to e , aan de Keel
gehecht. In het Kieuwenvlies vondt men tien
Beentjes. De Vifch hadt geen Schubben en
was met een taamelyk dikke Huid bedekt,
hebbende de Navel in ’t midden van ’t Lyf. .
Omtrent het getal der Vinftraalen is wederom
eenig verfchil, tuflehen de Telling van
I . E e e l . VIII. St v k , H a s -