Bladz. 298.
De Vifcftjes, die men hier in de Stad Knorhaanen noemt,
wordende in de Zuiderzee of op ’ t Y gevangen , fchynen
my de zogenaamde Potshoeft of Donderpadde te zyn:
ten minfte kwam de geftalte niet alleen, maar ook het getal
der Vinftraalen , volgens myne Telling, nagenoeg ©vereen.
Bladz. 343.
Ik ontken niet, dat de Tongen, aan de witte Zyde by
den Kop, op ’t oog zig ruig verwonen »wegenseen menigte
van flappe Vezeltjes; doch de Tanden eerft onderzoekende
in afgehaalde .Tongen, en die daar in vindende, zo dagt ik
dat men met gemelde Vezeltjes dezelven bedoeld had.
VIII. S t u k , Bladz. 5.
Veelerley en van grooten omflag zyn de bereidingen van
Aas om Viffchen te lokken, die men by de Schryvers voorgemeld
vindt; doch tot Hengelen is niets beter, dan dat men,
jonge Kaas neeme, en die in koekend heet Water zo lang
bewerke, dat zy bekwaame taayheid krygt, laatende zig
dan, koud geworden zynde, fnyden in Zulke flukjes als
men begeert, die niet af kruimelen, noch in ’t Water fmel-
ten. Zie de Stekh. Verhandelingen.
Bladz. 8.
Aangaande het gebruik der Baarfen is my eene byzonder-
heid voorgekomen, die haare opmerkinge verdient. De Lap-
landerslzegt Linn^eus, neemen het Vel van groote Baarfen,
dat zy afftroopen, en, na dat het in koud Water te weeken
hétft gelegen, de Schubben daar af fchraapen. Dan doen
zy , doorgaans, vier of vyf zodanige Vellen , in een Rendieren
Blaas, of bewindenze met zagte Balt van Berkebootstem
r a jmen,
leggende dezelven dus in een Pot mtt kookend sheet
water en een Steen daar op, zo dat die ondei blyven. Zy
laaten het Water, omtrent een Uur lang, ordenjyk koo-
ken, en neemen dan de Vellen uit, welke zy los, wieken
taay bevinden; zódat zy daar mede het Hout van hunne Boo-
gen, om Inkhoornen te fchieten , die half uit Berken, half uit
Dennehout, in de langte famengevoegd, beftaan, onverbreeke-
lyk vaft, kunnen té famen lymen. Stokb, Ferb. 1. Stuk p. 262.
Bladz. 10.
De Sanderts zyn te Hamburg zo zeer in agting, dat ’e r,
hoe klein ook, fomtyds wel een Dukaat voor 't Stuk gegeven
wordt.
Bladz. 56.
In de boven He Regel, (voer) en dat hy des na gt (Lees) en
dat hy des nagts Licht geeve.
Bladz. 230.
Op de derde Regel van onderen, (veer) Soeken (Lees)
Snoeken.
Bladz. 242.
Ik denk dat het de verbaazende Snoek ware, van welken
hier gefproken wordt, die negen en een half Elle lang gezegd
wordt geweeft te zyn, zeventien en een half Lispond,
dat is over de derdhalf honderd Pond zwaar en 267 Jaaren
oud.: de Heilbronfche genaamd. Zie Z ink, Oeconom. Lexi-
ken, op Hecht.
Bladz. 255.
• Hier is, op de kant, verzuimd te Hellen Pt,, LXV. Ft;- 3.
zynde de Afbeelding van den Oiyphants -Neus of Onder-
Zwaardvifch.
Bladz,
fm .
Sse?