1 1 fc s \ l i ffilS li
( 1 H i K l
XLV.
Hoofdstuktoe
zo fchoon, of die met Bezemen geveegd
ware.
De Neusagdge Snoet niet alleen, maar ook
de kleinte van den Kop, onderfcheidt deezeu
genoegzaam van den voorgaanden en andere'
Capitones of Dik-Koppen. Ook is hy kleiner’
dan de laatft befchreevene , wordende niet
grooter dan een Voet. Het verfchil der Vin-
flraalen is niet groot (*). Klein heeft de Kleur
van ’t Mannetje en Wyfje zeer naauwkeurig
onderfcheiden : hebbende het eerde de Borft-
vinnen geelagtig, de Rug- Buik- Aars- en Staartvinnen
bleek bruin; de Oogkringen geel binnen
een breeden bruinen Cirkel: het Wyfje de
Rugvin en Rug uit den blaauwen zwartagtig;.
de Buik en Borftvinnen Wafchkleur, de Oog*
kringen breed en verzilverd.
Deeze Autheur merkt aan, dat de Vifch vol
Graaten z y ; het welk anderen ook getuigen:
als mede, dat hy wit is en week van Vleefch.
In de Maand Auguftuszyn zy, te Straasburg,
tydig en bekwaam totSpyze, zo B<nerus ge-
tuigt ; doch het voorde van het Lyf wordt
bed gekeurd ; gelyk dit ook in de gewoons
Karpers plaats heeft.
(22)
( * ) Men vindt, wel is waar , in ’t Syji. Nat. van L ik -
V&VS *an de Borftvinnen, volgens Gronovtus,. 7 Straalc»
toegefchreeven, doch ’c blykt dat dit een Drukfeil zy: want
ryn Ed. heeft ’er 17 in geteld.
f aa) Karper met de Aar min van zestien Straa- IV.
len, de Onderkaak langer en omgekromd,, Avdeel.
XLV.
Een Soort vau Karper, die men in Sweeden 1JooFD-
Jsp noemt en aldaar hoog agt tot Spyze,heelt XXIL
de gedagte Kenmerken. Men vangt hem in ’c
JVie'/er-Meir vau Upland en in de Sala-Rivier
by Upfal, komeude , in 't vroege Voorjaar,
tot aan die Stad opwaards. Hy paart of ryde
in ’t end van April en k begin van.Mey.
Deeze heeft de langte van twee en fomtyds
van drie Voeten. De gedake is meer langwerpig
dan breed ; de Kop fcherpagtig en niet
groot: de Bek Tandeloos en zo wyd, dat ’er, in
VolwaffeneD , gemakkelyk vier Vingers te gelyk
kunnen ingedoken worden. De Onderkaak
deekt een weinig uit, mee eene omkromming
opwaards, gelyk in de Mannetjes Salinen. De
Oogkringen zyn van boven Goud- met zwarte
dipjes, van onderen Zilverkleur: de Oogappel
zware (*), Dus vindc men, in VoUvaflenen,
ook Zilver en Goudkleur aan de Kieuwendek.
zelen; aan den Buik een glinderende Zilverglans
gefit)
Cyprinus pinna Ani radiis fcxdecim , Maxilla inferiore
longiore incurva. Nautt. Suec. 319. Cyprinus Maxilla hnerio-
,e longiore cum apce elevato, pinna Ani Officulorum quLu-
decim. ART. .Gen. 6. Syn. 1 4 Spec. 14.
(*) nis luperne Aurei coloris&c. Pupilla nigri. Art .Spec.
pag. 14. waar uit dan ten duidelykfte blykt, dat men gantfeh
ten onregte het Woord Iris, in de benaamingen van andere
Viffchen en Soorten van Karper, door daezen Autheur zeif
gebruikt zynde, Opsappelen vertaald heeft. Uit£*z. Verh. i.
Deel. bladzï 3 3», 331.
L E a i. VJ.H.S1VK. E e a