IV. „ zy. Tegen de Winter, als het ’s Nagts «ét
A f d e e l . w vr ie ft, en met het afneemen der Maan , is
Hoofd' ** deeze Viflchery het gunftigfte. Somtyds
s t u k . ,» vaart men ook om Allerheiligen , zo wel in
„ heldere als in duiftere Nagten, ’s morgens
„ en ’s avonds, uit.
olie daar van „ De toebereiding van de Olie gefchiedt al-
bMeid'' ,, dus. Men vult een vaft gemetzelde Ketel *
,, tot aan de randen toe, met zodanige Vifchjes.
,, Hoe grooter de Ketel z y , hoe meer Moeite*
„ Hout en T y d , men befpaart. Dan giet men
, , daar twee of vier Emmeren Water o p ; zo
„ dat men het Water tuffchen den Vifch ziet
opryzen: men legt ’er Hout en Vuur onder
„ en zet een Stok o verend in de Ketel. Zo
,, dra de Klomp warm wordt, roert men, het
„ gene in de Ketel is, met den Stok om , tot
„ dat het Water begint te kooken, als wan-
,* neer de Vifch fmelt * en dan komt *er boven
„ op een roode Olie, die men afroomt, en in
„ een ander Vat doet: roerende vervolgens we*
„ derom, en de Olie, alsvooren, affcheppen-
„ de. Met deezen arbeid gaat men voort, zo
„ lang zig eenige Olie vertoont, en krygt uit
„ een Ketel, die een Ton groot is , twee o f
„ ten minden anderhalve Kan Olie. Indien
„ menden Vifch nog levend en verfch kookt,
„ zo is de Olie zuiver; doch anders krygt men
„ minder Olie en dezelve ftinkt. Deeze wordt,
, , ongevaar één o f anderhalf Uur, in de Ketel
„ gekookt, en vervolgens neemt men nog da
„ over-
„ overblyvende Bry , w e lk e , doorgezeegen IV.
>f Zynde, op het volgende Kookzel gegooten
„ wordt; alzo daar nog Olie in i s : en dus gaat
„ men voort. STtfK#
„ Het gene na het Kooken o verblyft, zo
„ wel nat als droog, moet niet weg gefmeeten
„ worden : want, behalve dat het een goed
„ Voedzel voor de Varkens is, kan men het
„ op de Koornlanden o f in de Moestuinen ge-
„ bruiken, daar twee Tobben zo veel doen
„ als tien Laften verbrande Meft : ’t geen wer.
„ kelyk onderzogt is geworden. Wil men het
„ tot Lok-aas gebruiken,om Voffen, Wolven,
,, Kraaijen en Raaven, daar mede te vangen;
„ zo legt men de Smeerkoek op eene plaats
„ in ’t Veld, daar men dezelve in ’t Voorjaar
„ kan uitfpreiden: dan zal zig een menigte
„ Roofdieren derwaards verzamelen; want de
„ Reuk, die ons onaangenaam is en tegen ftaat,
„ ftrekt tot aanlokking van dezelven.
„ Wanneer zo veel Olie is afgefchuimd, dat
„ men denkt den Ketel omtrent vol te zullen
„ hebben, zo moet men die, zeer voorzigtig,
„ in den Ketel overgieten, ten einde het groen-
„ agtige,’twelk zig op den Bodem gezet heeft,
„ niet mede loope, maar op den Akker gebragc
„ kan worden. Naderhand wordt deeze Olie
„ ook gekookt, neemende zorgvuldig alle
„ Schuim en Vuil daar a f, en gietende weder-
„ om, met gelyke voorzigtigheid, degekook-
„ te Olie, die helder is , over, tot dat men aan
i.DsKi. vni.ïTUK. ,3,» het