IV
.Afdeel.
XXIX.
Hoofd-
STUK.
Loctsman-
Wjf.
Voorzienigheid van den Schepper, om ’t eene
Schepzel in de Natuur ten nutte van het andere
te dqen dienen, wederom baarblykelyk.
De Heer Osbeck deedt ’e r , op den 8 April
van ’t gemelde Jaar, in de groote QceaanjOn,
gevaar drie Qraaden benoorden de Linie, eeni-
gen vangen door middel van een N e t , ’t welk
tnen als een Totebel in Water nederliet,
houdende daar boven een half dooden Haay:
want, de Lootsmannetjes naargewooute by den*
welven komende , werden ’er veelen met het
Net opgehaald. Kenigen daar van nam hy in
fterke DraDk mede, de overigen, gekookt zyn-
de, werden van hem gegeten, zynde zeer goed
van fmaak.
Deeze Vifqh, zegt hy, ziet ’er uit als een
Baars, zynde een Vierendeel van eenElle lang.
Jn de Kieuwendekzelen hadt dezelve 16 Straa-
len, in de Rugvin 3 c , waar van de drie voorden
fty f, doqh kort: inde Borftvinnen 19 , in
de Buikvinnen 5 , in de Aarsvin i<5, in de
Staartvin 26 Straalen, Het L y f was op zyde
plat o f hooger dan breed; de Kop van vooren
fteil: de Kaaken byna egaal, met veel kleine
landjes bezet: de Oogen klein en rood, m,et
de Kringen beurtlings Goud* en Zilver kleur: de
Rug blaauw , de Buik wie. Voorts waren de
Kpp, Rug en Buik, met zeven donkerblaauwe
Bandeerfelen omgeven, ’c welk deezen Vifch.
?en fraay aaruiea gaf. £)e Schubben hadt hy
klein ^
klein, en « e r *aft rittende aan de Huid, ge/ ^ W
vonden (*> XXIX.
luift even zo veel Banden nam de neer hoofd»
G ronovius waar in een Lootsmannetje , door stuk.
den Wel Ed. Heer A. V osmaer hem vereerd,
dat de langte van v y f en een half Duim hadt,
en bruinagtig was met een Goudglans, zynde
uit deMiddellandfche Zee afkomftig. Dit Voorwerp
hadt, voor de Rugvin, maar drie kleine
laage Doorntjes; daar de Tekening, voorgemeld,
zes zeer zigtbaare Doornen agter den Kop heeft.
Vier heeft ’er de Heer H a s s e l q u is t geteld in
de zyne, die in de ISdiddellandfche Z e e , naby
•t Eiland Yvika, was gevangen, hebbende de
langte van een Span. Z y volgen aldaar, zegt
h y , de Schepen geduurig, en uit de Rob
werden kleine Vilchjes gehaald, die half ver*
teerd waren.
In dit Voorwerp was de Kleur van den Kop
boven zwart, aan de zyden blaauw: het L y f omringd
met tien Banden, waar van v y f witagtig,
de andere v y f zwartagtig, beurtelings gefchikt.
De witagtige waren boven de Zydftreep blaauw.
De Staart was zwart, op ieder hoek wit gevlakt
: de overige Vinnen zwartagtig; de Buik
wit. 1 Getal der Straalen van de Rugvin was
28, waar onder de vier voorften fcherp, als gezegd
is ; die der Borftvinnen 20, der Buikvinnen
5 ; der Aars. en Staartvinnen 16. In een
an-
(*) AU. Stokhelm. 17JJ. Vol. XVII. p. 7X.
I. DE E L . VIII. STUK. C 4