IV. „ nen (*). In de Viflchery by Lulea gebeur-
■ Afueel. ^ jiec eeDS # (jai; men zjg verwonderde over
XXXVI. den seringen Vangft, tot dat men, by bel-
stuk. „ dere Zocnefchyn , ontdekt hadt, dat de
„ Schooien, agtereen, door een hollen Boom
„ kroopen, die diep onder Water lag; welken
„ men, by *t ophaaien, Slymig en vol Schub*
,, ben vondt. Wanneer de Salmen geen Ope*
,, niDg of Doorgang aan de Schutting vinden,
„ en dezelve te hoog is, om ’er over heen te
fpringen, kunnen zy ’er den geheelen Dag
,, voor blyven ftaan , en zulks doen z y , by
„ de Watervallen, op plaatfen daar geen fter-
,, ke Stroom is , verfcheide Etmaalen, ruftende,
, , beneden de Schuttingen , met de Koppen
„ nevens elkander ; doch ,in fnelle Stroomen
,, moeten zy fchielyk een kans wagen , om
„ voort te jtomen, en hebben dan geen gele.
9, genheid , om alles zo naauwkeurig na te
,, gaan. Regt voor o f tegen Stroom heeft
„ de Salm ,groote kragt: hy kreunt ’er zig
,, naauwlyks aan, of zyne Kaakèn aan ftukken
,, geflagen, de Oogen uitgeftooten o f het L y f
„ befchadigd z y , door het fpringen: hy be-
,, geeft z ig , op nieuws, in ^ grootfte gevaar:
„ doch, wanneer hy zyn Staart niet vryelyk
„ kan gebruiken, is hy zyn kragt kwyt. Hier*
j, om moeten de Fuiken en Zetnetten zodanig
» ge*
(*) Vergelyk bladz. 29, in ’t voorg. VII. STUK.
/
gemaakt z yn , dat de Vifch, daar in komen- iv.
mende, krom legt; want dit beneemt hem Afdeeu
„* alle magt om zig te redden. » ^ _ Hoofd.*'
De tyd van ’t opzwemmen is , naar ’t Sai- stuk-.
ynen en naar de Stroomen, verfchillende. Den Tyd van ’t
, , /.ut-ii e i opzwem-
3 Juny 1749 begon men grooten Zee-Salm,men.
, met Netten, op de Angermannifche Rivier
„ te vangen, ’t geen vroeg was; doch in ’t
volgende Jaar, 17 5°> §iD§ de meefte reeds
„ inde Mey-maand vporby, ’t welk zeer on-
„ gewoon is. Op de Rivier van Tuna wordt
„ men gewaar , als men ’s Voorjaars , in
„ de Salmfteeken , den teruggaande Salm
„ vangt, die den Winter over in ’t MeirMar-.
, men gebleeven is , dat deeze in de Water-
„ val Klingfta den regten opzwemmende
„ Salm ontmoet: zo dat het opzwemmen van
, den eenen zig naar het afzwemmen van den
„ anderen fchikt. Mooglyk is , voor beiden, ook
de zelfde reden. De Zee-55 Salm verlangt, dat „ de Rivieren van Ys bevryd z yn , eer hy de-
„ zelven opzwemme, dat gemeenlyk in Mey
„ plaats’ heeft: die in ’t midden van de Zomer,
„ of laater, begint op te zwemmen, komt
„ meeftendeels niet boven de v y f Mylen van
„ Zee. Terwyl de Salm opzwemt eet hy
„ niets , en heeft daarom een ledige Rob, ja
„ de Galblaas verdwynt byna geheel : men
„ wordt niet gewaar dat zy iets nuttigen, eer
„ zy beginnen te rug te zwemmen. Den 12
j, Auguftus 1749 ving ik,met den Hengel,aan
I. Deel . VIII. Stuk. I 5 »> d^
a