XXXVI.
H oofdstuk.
H e t afzw
em m en .
138 B B S C H R V V I N G V A N
„ de Zeekant een witten Salm, die zeer vet 1
,, was en de Maag vol kleine Vifchjes hadc.
„ Als de Rivier te hoog wordt, in de Herfft,
,, begeeft zig de Salm overvloediger en fneller
„ te rug; dewyl hy zig in de Stroom zodanig
„ afgewerkt heeft, dat hyniet langer opzwem*
„ men, noch op zyne plaats zig houden kan.
„ Met Stormagtig Weer, Regen en Sneeuw,
„ gaat hy ook fterker nederwaards: doch eed
„ gedeelte onthoudt zig in de fterkfte Water*
„ vallen, tot tegen Kerstyd. In de Tornea en
„ andere Rivieren van Weftbothnie, eindigt het
„ afzwemmen eerder dan in de Angermannifcha
„ en in Medelpad. In groote Meiren, gelyk
„ Halgomfee, blyven de Salmen dea Winter
„ over, die ’s Voorjaars daar in gekomen, en
, door de Watervallen opgefteegen zyn. Men
„ vindtze daar gantfch blaauw, en wel zo vet,
, indien niet vetter , dan de Salmen , die ’er
„ uit de Zee en Inhammen door de Zeegaten
„ ingekomen en van den Stroom afgemat zyn.
,, Door het Kuitfchieten vermagert de Salm,
„ doch in ftil Water komende, en ’s Winters
„ uitruftende, fchoon flegts in binnenlandfche
„ Meiren , herftelt hy zig (*). Men is taa-
5, melyk verzekerd, dat het kleinfte deel der
„ Salmen, die ’s Zomers de Rivier opzwem.
„ men, in de Zee terug komt: want een ge-
„ deelte
( * ) D it fch yn t eenigermaate ftrydig met het ge zegde van
Ste.lx.e8.us. Z ie 't voorg. S T U K , bladz. z i .
d e S a l m e n . ï 39
„ deelte blyft in dc Meiren en Moeraffen, J V ^
door welken de Rivieren loopen, een gedeel- x x m
te in de Rivieren z e l f , en het grootfte deel Hq0PD_
” in de Zeegaten. Wanneer zig het Grond- stuk.
I, Ys in de Herfft vertoont, dan gaat de Salm
„ het gezwindfte neer, en zet zig dan in diep
„ Water.
„ Den voorgaanden Herfft, toen het Ys op b^ tet’Ver'
j, de Indals-Rivier van den Grond begon op
„ te fchieten, begaven zig de Salm en Hou-
„ ting daar onder , ftygende door den Mond
„ der Liuftorps-Rivier opwaards , en bleeven
„ ftaan in het Meir van Logdoe. Hoe eer de
„ Vifch in de Herfft, op de gezegde w y z e ,
daar in komt, zo veel vroeger is de Winter
„ op handen. In ’t Kerfpel Nerpis kirygt men,
„ den geheelen Winter door, Salm. Ik hebze,
„ in verfcheide Rivieren, omtrent St. Paulus-
„ Dag gezien. Na dat de Rivier is toege-
„ vroozen, blyft de Salm ftaan , daar hy zig be«
„ vindt, en na Nieuw Jaar begint hy zyne
„ Schubben en witte Kleur weer te krygen,
,, doch is dan wat mager: maar, als de Rivieren,
„ in 't Voorjaar, in beweeging komen,gaat hy
„ verder af; fchoon ’er nog Ys in ware. De
„ Salm, nu, in ’t onderfte van den Stroom,
„ naby de Z e e , gekomen zynde, blyft daar
„ niet ftaan, maar gaat aanftonds af in de Zee-
„ boezems; ’t geen men ook in de Waterval
„ Soleftea gewaar wordt. Verder opwaards
, toont hy zig meer, wordende met Netten
I. Deel. vin. Stuk, eQ