Afdeel ■ *n ^oodlyn geplaatft. Men vin dt in he£ XXXVI hieuwen. Vlies io Beentjes : in de Rugvin zyn
H o o fd - ’er 12, waar van de twee voorden allengs lan-
s t o k . g er } het derde en vierde allerlangft , met de
volgende verdeeld. De Kleur van den gehee.
len Vifch is op de Rug zwart; aan de Zyden
azuur of bleek Hemelfchblaauw; aan den Buik
Goudgeel o f Oranje-kleur ; aan den Kop en
Keel wit. De Buikvinnen zyn rood , met den
buitendien rand wit. Het L y f vindt men,
langs de Zyddreep, met geelagtige dippen o-
verlangs gefprenkeld. De Staart is gevorkt en
van Kleur als de Zyden.
Artedi hadt deezen Vifch genoemd, Salm
van naawwlyks een Voet lang, met de Buikvinnen
rood en de Onderkaak een voeinig uitjleekende.
. Volgens G konoviüs zyn de Kaaken in deeze
Soort egaal, de Staart zwartbruin , de Zyden
wit gedippeld. Öp de Reize door Wedgoth-
land, vondt men in de Rugvin van zulk een
Vifch , 13 , in de Bordvinnen 14 , in deBuik-
, vinnen 10, in de Aarsvin 12 , en in de Staartvin
19 Beentjes. Dit komt, wederom, zeer
naa met de Tellingen der Vindraalen in de Forellen
en Salmen, overeen.
ix. (9) Salm van een Voet, met de Bovenkaak
SahelinaS,
S a lvd in . langjl.
By
(9) Salrho Pedalis, Maxillafuperi&re longiore. Ar t . Cen. 13.
■ Syn. 25. Umbla altera, Wilx.. p. 155, Saivclin Germania.
P-AJ. p. 6+.
By de twee Soorten van Umbla, welker
eene groöter is dan de andere, voegt Ron-
deletius nog een derde, dien de Menfchen,
aan het Meir van Geneve woonagcig, tJfnble
Cbevaliere noemen ; waarfchynlyk van wegen'
zyne grootte en voortreffelykheid. Deeze
komt, in veele opzigten, met de Salm-Forellen
overeen; weshalve hy ook , van fommigen,
Salm van ’t Geneeffche Meir genoemd wordt.
Zelfs vindt men de Onderkaak in dezelve omgekromd,
gelyk in de Hommer-Salmen. De
Rug is zwartagtig blaauw, de Buik Goudkleur.
Met deezen fchynt die Vifch veel overeen-
komft te hebben, welken de Duitfchers, te
LintzinOoftenryk, Salvelin noemen, wordende
aldaar veel, zo ’tfchynt, in de Donau-Stroom
gevangen. Dezelve heeft de Rug zwartagtig;
de Zyden met geele Stippen gefprenkeld ; de
Buik en-Buikvinnen geelagtig ; de Schubben
klein. In de Bovenkaak begint, van de Neus-
gaten, wederzyds een ry van Stippen, die,’ o-
ver de Oogen heen gebragt naar de hoeken
der Kieuwen voorloopen, en, vervolgens terug
geboogen, famenkomen op ’c midden van het
Agterhoofd. De Bovenkaak is in deeze zo
Veel langer, dat, met den Bek geflooten, d©
buitenfte ry Tanden zigtbaar is. De grootftea
weegenbynazes Pond, zo de Vifchverkoopers
aan Willoughby verhaalden, die ’er een be*
fchreef van oDgevaar een Voet lang.
N 3 (1©)
IV’
A f d e e l . XXXVI.
H o o f d .
s t u k .
VIII, STUK.