IV; van allerley grootte gelyk gemeld is ( * ) : zo Afdeel. (jat ^ec hjer aan zou jjornen 0p fóherpte van
H oofd- ^en 3 die volgens Artedi aaumerkelyk
stuk. verfehilt.
sf nt‘ „ De Buik der Sprotten is van de Kieuwen
„ tot de Aarsvin, zegt hy ( f ) , zeer fcherp
„ en veel fcherper dan in de Haring of Herring,
,, Sild en Streumming ; want het uiterfte end
, , der Schubben , die aan de Kiel van den
„ Buik deeze ruuwheid maaken, vertoont, zo
„ in de kleine als in degroote Haringen, den
„ hoek van een regthoekigen Driehoek o f van
„ een Vierkant , doch in de Sprotten altoos
„ den hoek van een fcherpho.ekigen Driehoek:
„ o f, om my klaarder uit te drukken; de tip
„ der Buikfchubben is in de Sprotten en Harin-
, , gen, die van de zelfde grootte zyn , van ver-
,, fchillende figuur; te weeten fpitfer in de Sprot
„ en ftomper in de Haring.” De Afbeelding
der Schubben van den HariDg en Sprot o f
Sehardyn, by den Heer Bastkr , verfehilt ook
tamelyk veel ( ] . ) , en de Heer Klein oordeelt
, dat zy daar van onderfcheiden zyn (§).
Dit alles ongeagt, houdt de Heer G roöqviüs
de Sprotten , die zyn Ed. te vooren van de
Haringen afgezonderd hadt, thans niet dan voor
jonge Haringen. Inderdaad , indien onder de
. ' Ila-
( f ) Zie bladz. 284. hier voot.
(■ fj Defcr. Spec. Ichth. Pars. V. pag. 34.
( 4.) Natuurk. Uitfpann. Tab. XV, N. 12, 2c N,
( § ) Pi/e. MUT, V . pag. 72 . Aantck. i* j
Haringen eene Verfcheidenheid is , gelyk zyn IV.
Ed. aanmerkt,die in de Aarsvin maar 10 Beent-
jes heeft, zou op het verfchil van een o f twee
Straalen in de Rugvin weinig te bouwen zyn. stuk.
W illoughby en Ray , ondertuflehen, merken s?r°‘ -
aan, dat 'er tweederley Soort van Sprotten o f
Schardynen, aan deKuft van Cornwall, voorkomen,
waar van de eene de Teelt is der Haringen
, de andere die der Elften, en dus ge-
makkelyk van elkander zyn te onderfcheiden.
De laatftgemeldcn, zeggen zy , worden aldaar
jPilcbards getyteld.
Dit laatfte geeft een merkelyke opheldering
, wanneer men een Vifehje , onder den
naam van kleine Haring of Pilcbard , tot de
Elften betrokken vindt, die weezentlyk groo-
ter zyn dan de Haringen (*). Zie hier de
Kenmerken van den Pilchard o f Pelfer , die
gezegd wordt de Celerinus der Franfchen te
zyn, welke van den Vifch, dien men te Rome
Sar dim, eb Sardella te Venetie noemt, niet
dan, in grootte verfchillen zou : dewyl, naa-
melyk, die van den Oceaan een weinig LyvP
ger is. t
De Pelfers o f Sardynen zyn omtrent een Peifers ^
derde deel kleiner dan een HariDg: zy heb- SartJynen-
° Pl. LXVI«
ben het L y f naar de grootte een weinig dik- f >s . 4,
ker en den Buik minder fcherp : nevens dea
bovenhoek der Kieuwen zyn zy met een zwarte
Vlak
(*) ‘Zo'óph. Gron. Fafc, I, p-, l i j ,
L ö s ï l . VIII, Stuks