IV. „
fpringc met al zyne kragt, tot dat hy die t«
boven kome. Hierom zou miflchien zyn La-
tynfchenaam, Salmo, wel van het ipringen
(<j faliendo') afkoftiftig kunnen zyn.
„ Een wonderlyke en ftoute Salmvangft,
doch die daarom niet te minder voordeelig
i s , is de gene , welke men, id het Stift
ChriftiaaDzand , by eene over den Stroom
Mandal, tuflchen de fteile Bergen en op uit-
fteekende Balken ruftende, Biellands-Brug,ge«
woon is te gebruiken. Deeze Brug, een der
Konftigfte Werkftukken van dit Land,hangt
agttien Ellen boven het Water , ’t welk
niettemin, door de fmelting van de Sneeuw
in het Gebergte , zo hoog kan opzetten,
dat het de Brug bereike. Niet wyd van
deeze Brug Noordwaards, naby een Boeren
Bruiker, genaamd de Vo s, ftort de Stroom
over een uitfteekende holle Rots heen, en
maakt dus een zwaare Watergülp. Onder
deszelfs overhangend Gewelf waagt men zig,
zwemmende op eenige platte Korven , die
van Teen gevlogten en , tegen ’t geweld van
den Waterval, aan een Balk vaft gemaakt
zyn. Zo deeze Balk breekt zyn de Viifchers
verlooren, en worden in de Klippen gefla-
gen, gelyk fomtyds is gefchied; waarna men
hun , voor den Waterval, half dood dry-
vende gevonden heeft. Anders zwemmen
z y , op de platte Korven, tot binnen onder
de Rots, in wier verfchrikkelyke holte de
A fd e e l . XXXVI. ’’
H oofd- n
STUK. , ,
Gevaarlykc
Vangft. 99
99
99
99 >9
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
99
*9
19
99
99
P
99
„ Salnj
„ Salm zig onthoudt;' waar van men dan tot iv .
twintig fluks en meer uit de Openingen kan Afdeeo,
„ jaagen, daar men in ftaat is omze te van-
,, gen.” stuk.
Dat ’er in VraDkryk ook aanmerkelyke Salm- saim-Vis-
viifcheryen zyn, blykt uit die, welke hét voor- vranLyk.
naamfte beftaan uitmaakt van het Steedje Cbau-
lin in Neder-Bretagne , brengende, volgens
het Berigt van den Heer D eslandes, fomtyds
wel vierduizend Salmen o p , in één Jaar. ’ï Is-
aanraerkelyk, dat fchooh de Rivier Aven,
waar deeze Stad aan legt , in de Baay van
Breft uitloopt, egter in een andere Rivier, of
op de Reede , daar men fterk vifcht, byna
nooit eenige Salm te vangen zy.
De Toeftel, om den Salm te vangen, beftaac
op die Rivier in zekere Schutting van Paaien ,
welke daar van de gebeelé Breedte beflaat en
een foort van Dam maakt , daar men over gaan
kan. Aan de eene zyde is een Kift van Tralie,
werk , in ’t vierkant overal vyftien Voeten
breed, en in ’t midden, daar de Stroom aankomt,
een Gat hebbende,van agttien tot twintig
Duimen wyd. Dit Gat is van binnen bezet
met Blikken Plaaten van fpitfe figuur en een
weinig omgekromd, zodanig, dat zy vaa buiten
gemakkelyk open gaan, en van binnen het
Gat geheel toefluiten. De Salm,nu,komt ’er
dus met gemak, in, en gaat uit de Kift in een
Hok , wordende aanftonds van de Vifichers,
die op de wagt ftaan, met een Schepnet daar
J.Dekl. vin. Stu k. L uit