I, Afdeel,
XXXIV.
Hoofdstuk.
Bok.
, „ fyn , dat men ’er Stoffen van maakt niet min-
„ der fïaay en glanzig, dan de onzen van Zyde.”
' Zou deezc geftake van de Hoornen niet meer
overeenkomen met die van de Rammen van Gui-
nea of Angola , de tweede Soort van ’t Schaapen
Geflagt by den Heer L innaeus ? Maar de
Bok befpringt het Schaap en teelt uit hetzelve
voort, volgens de B itffon ( * ) ; en derhalve moeten
de Geiten en Schaapen Dieren van een zelfde
Soort zyn, naar ’t gene hy elders beweert (f).
Ondertuffchen i s ’t opmerkelyk, dat de Hoornen
•van de Geit van Angora , volgens de Afbeelding
van den Heer T ournefort, juift eveneens by-
na zyn , ten minfte in geftake weinig verfchil-
lende , van die van onze gewoone Geiten ( t ) .
En de Reisbefchryving van den Heer Hassel-
qoist , door Egypte en Paleftina, uit welke de
Heer L imneeüs zyne Capra Angolenfis aanhaak,
fchynt naauwlyks een Geit van Angola te kun.
nen behelzen ; maar wel een Geit van Angora
o f Syrië.
Geen naam van Dieren, mooglyk, is algemee-
ner gebruikt , dan die der Bokken en Geiten:
’ t welk daar van daan komt, eensdeels, dat de
Autheuren of Rejsbefchryvers onkundig waren
in de Natuurlyke Hiftorie; andersdeels, dat men
hedendaags veel naauwer en netter onderfcheiding
*) D e fc r ib t io n de la Ch eyye.
(f) Defcription du Chat. Zie ook de Uitgezogte Verhandelingen
II. Deel. bladz. ƒ
(£) l{eize naar de Levant. II. Deel. bladz. 1 66.
ding maakt, dan voorheen. Uit de Eigenfchap-p Afdeel,
pen en Lighaamsgeftake , die ’er aan toege- XXXIV,
ichreeven wordt, is blykbaar, dat de genen , STUK>
die onder den naam van Cretenfer, Egyptische, Bokt
Kaapfche, Guineefche en Afrikaanfche in t algemeen
, voorkomen , of tot de Schaapen, of
tot de Steenbokken, Gemfen, Hertebokxen en
andere Soorten van dit Geflagt, behooren. Het
Tartarifche Muskusdier , dat van ibmmigen
ook een Bokje of Geit genoemd wordt, is te
vooren reeds befchreeven.
De Lighaamsgeftake üer gewoone Geiten en Lïahaams-
Bokken is zo bekend, dat ik my niet breedvoe- ëeftalle-
rig daar over zal uitbaten. Egter, dewyl de
Heer Daubenton daar omtrent zeer fraaije
Aanmerkingen heeft, kan ik niet voorby, iets
daar van te gewagen, ’t Gelaat van den Bok -
heeft een fchyn van vriendelykheid met loosheid
gepaard. De groote afftand zyner Gogen
van elkander, geeft 'er geene Vertooning van
botheid aan , om dat het Voorhoofd zeer
fmal is , en byna geheel met een kuif van Hair
bedekt. De Oogen, die zeer groot zyn en levendig,
geeven, door dien fchoonen geelen Kring,
niet minder fraaiheid aan zyn Gelaat, dan de
Snoet en Ooren, die wel geproportioneerd zyn;
de Lippen en Neusgaten op een regelmaatige
wyze geplaatft, en alles behoorlyk geftevigd.
Ook is de figuur van den Oogappel merkwaardig.
Dezelve maakt een langwerpig vierkant: