x x x v i i .
H oofds
t u k .
D e -T e l.
Gewrichten, zo dat het de Beenen vlug en fnel
beweegt, dan is deeze beweegiDg van de Galop
volmaakter en de Slag gefchiedt op vier Ty-
den: eerft wordt het. flinker Agterbeen neergezet
, dan het regter Agterbeen, vervolgens het
flinker en eindelyk het regter Voorbeen.
De Paarden Galopeeren doorgaans op het
regter Been, even gelyk zy het regter Been eerft
voortzetten in de Stap en D ra f; ook zetten
z y , in ’t Galopeeren , het regter Voor- en
Agterbeen vooruit, en dit altoos, zo lang de
Galop duurt. Daar uit volgt, dat het flinker
Been, ’t welk de geheele zwaarte draagt en de
anderen voorwaards dryft , meeft wordt afgemat
: weshalve het goed zou zyn de Paarden
te gewennen, om , beurtlings, zo wel op ’t flinker
als op ’t'regter Been, te Galopeeren; als wanneer
zy deeze geweldige beweeging langer zouden
kunnen uithouden. Ook doet men zulks
in de Manége , maar miiïchien om een andere
reden; te weeten dat, dewyl menze dikwils
van Hand verwifielt, dat is te zeggen, een
Cirkel befchryven doet, waar van het middelpunt
beurtlings ter regter en flinkerzyde is ,
men hun dus ook dwingt, nu op ’t regter dan
op ’t flinker Been te Gallopeeren.
De Stap, Draf en Galop, zyn de gewoonfte
natuurlyke Gangen; maar fommige Paarden hebben
, uit hunne aart, een andere manier van
loopen, die Telgang genoemd wordt. Deeze
verfchilt grootelyks van de drie anderen, en
fchynt,
.fchynt, in de eerfte opflag, te ftryden met deL afdfel.
Wetten der Werktuigkunde en zeer vermoei- XXXVII.
iende voor het Dier te zyn; fchoon in deeze Hoofo-
J „ , . , , * . STUK. Gang de fnelheid van beweeging zo groot met
zy als in de Galop of groote Draf. In deeze
Gang ftrykt de Voet nog digter langs den Grond,
dan in de Stap, en ieder Treede is veel langer
uitgeftrekt: maar ’t byzonderfte in deezen merkt
men aan te zyn, dat de twee Beenen van ééne .
Z yd e , by voorbeeld het regter Voor- en Agterbeen,
op den zelfden tyd worden opgeligt
om eene Schreede te maaken , en vervolgens
die van de andere Zyde, ook op den zelfden
tyd, tot het maaken van een tweede Schreede,
en dus al voort: in voegen de twee Zyden des
Lighaams, beurtlings, van fteunzel beroofd zyn,
en ’er geen Evenwigt is van de eene met de andere.
Dit kan niet nalaatén het Dier grootelyks
te vermoeijen, ’t welk zig dus in een gedwongen
Wiggeling moet op de been houden
door den fnelten voortgang van eene beweeging,
welke naauwlyks afgefcheiden is van den Grond:
want, indien het de Voeten in deeze Gang zo
veel opligtte, als het die van den Grond heft in
de Draf of zelfs in de goede Stap, dan zou de
Wiggeling zo groot zyn , dat het Dier noodwendig
moeft over Zyde vallen. Het is niet,
dan dewyl het zeer digt langs den Grond voort-
fchuift, en door vaardige beurtwiflel in gen van
beweeging, dat het zig overend houdt in deeze
Gang, daar het Agterbeen niet alleen op den
-.1. Deel, 111 Stuk, zelf.