I. Afdeel, fchynt, dan in de gemaatigde Lugtftreek; ïrfï-f
XXXIII. mers in Rusland zyn ’er geene, en inSweeden
stuk. maar zeer welniëen ln de Boflehen: doch irf
Damhert. Duitfchland, Vrankryk en Spanje, wordenze in
’t wild gevonden, ook zyn ’er in Amerika. Men
merkt aan, dat in Landen, daar de Herten menigvuldig
zyn, deeze Beeft en niet fchynen voort
te willen. In Engeland zyn de Damherten zeer
overvloedig, en men houdt dêzelven voor de
befte foort van Wildbraad; hoepelzy ’er, ge-
lyk elders, meeft in de Diergaarden worden aangefokt.
De Honden , eens gegeten hebbende
van ’t Vlèefch deezer Beeften, worden ’er zodanig
op verlekkerd, dat zy de Herten en Rheerï
leggen laaten. Ook is ’t opinerkelyk, dat deeze
Soort nooit met die dér Herten paart.
Eigen- Het Damhert fchynt zo' wild niet van aart te
fchappen. zyn, als het Hért; doch raiflehien hangt dit
veel van de opkweeking af. Immers, in veeler-
ley opzigten komt het met de Herten overeen.
Het is ruim zo vreesagtig, kunnende door een
Toüwetjc, dat langs den Grond gelpannen is,
Uit de Akkers én Bouwlanden werden geweerd ,
zo LiNNiEus aanmerkt. Het verheft de Hoornen
ook jaarlyks, doch laater, en de Bronstyd
komt wel vêertien Dagen of drie Weeken na
dien van ’t Hert; als wanneer zy ook brullen,
maar met éen zagter en als afgebroken Geluid.
Z y putten zig niet uit, door het bronften, noch
loopen de Wyfjes Zo driftig naa; doch vegten
’er ook dikwils om, op een verwoede wyze»
Huü-
Hunne trek is om in gezelfchap te leeven , zy [t ^ fdeeU*
voegen zig Troepswyze famen, en houden zig, XXXHI.
byna altoos, by malkanderen. Wanneer zy zig, « oofdin
groote menigte, in een Park bevinden, dan „
0 Damhert.
maaken zy doorgaans twee Troepen, die volkomen
van een gefcheiden zyn, en in ’t kort
Vyandig worden, om dat zy beiden de zelfde
plaats van het Park willen inneemen. Ieder
Troep heeft haar Hoofd, die vooruitgaat, zyn-
de de fterkfte en oudfte van den hoop; de anderen
volgen hem en altemaal fchikken zy zig
tèn ftryde, om de andere Troep uit de befte
Weide te verjaagen. Deeze Gevegten zyn zonderling,
door de gefchiktheid, welke daar in
fchynt plaats te hebben; zy vallen met order
aan, vegten met dapperheid, onderfteunen elkander,
en kreunen zig niet aan ééne Nederlaag.
Het Gevegt, ’immers, Wordt dagelyks
vernieuwd, tot dat de zwakften door de fterk-
ften geheel uit het Veld geflagen .en naar een
anderen hoek verdreeven zyn.
Het Damhert, in ’t wilde loopende, bemint Jagr «lef
de hooge Landen, die met kleine Heuveltjesr^ ™ heï"
zyn doorfneeden: het loopt zo ver niet van
honk, wanneer men ’t Jaagt; het doet niets dan
wenden, en tragt alleenlyk zig voor de Honden
te verbergen, door lift en omwegen. Zeef
geprangd, verhit en afgematzynde, egtér,begeeft
het zig te Water even als het Hert, maar
waagt niet zulke breede Stroomen of Mei ren
over te zwemmen. Hier uit blykt, dat de Jagt
ï. OEsi. III. Stuk. I Vaö