402 E S C H R T V I N G
I. Afdeel. is gemaakt naar eene opgevulde Huid, welke in
' XXXVII. ’c Kollegie der Geneesheeren te Londen bewaard
Hoofd- WOrdt; nagezien en verbeterd naar die van eën
,TÜK‘ levendig Mannetje, 5t welk hy gezien heeft by
*c Paleis van den Prins van Wales te Ke<uii
De Kop was gelyk die van een Paard, doch de
Ooren waren wat langer; egter zo lang niét als
deOoren van een Ezel, naar ’t hemtoefcfiëend
de Maanen kort en overendftaande: dé Smoel
bruin van kleur; voor ’t overige was dëgrond van
degeheele Huid wit en overal met donkerbruine
-Streepen gefchakeerd, die egter in figuur en plaat-
zing verfchilden., Voor aan den’Kop waren zy
zeer fmal en fyn , loopende eenigermaate op het
Voorhoofd te famen, en byn’a zwart: de Hals
hadt breede donkerbruine Streepen, die ’er in
’c ronde om heen liepen, zelfs door de Maanen,
met fmalle witte Streepen ’er tuffehen: hetLyf
was, dwars over de Rug, met breede Banden,
die fcherp uitliepen aan den Buik, ’ welke geheel
wit was, uitgenomen eën zwarte getande Streep,
van deVoorpooten, langs het lüiddën,-tot twee
derden der langte uitgeftrekt. ; Op het Gat
maakten de witte Streepen, tuflehen' de donkerbruine
, de figuur van een groote Vifchgraat.
* De Staart was, gelyk die der Ezelen, aan ’t
end met een donkerbruine Kwaft. Op de Billen
waren de Streepen allerbreedfi: en liepeft
rondagtig naar agteren uit : de Pooten met
bruine en witte Ringen, een wéinig boven de
Hoeven bruin. De
De Afbeelding van het Wyfje is gemaakt j. Afdeel.
Haar eene, die naar Engeland gebragt werdt van XXXVII.
de Kaap, met een Mannetje, dat op de Reizest| J md‘
ftierf, Het heeft veele jaaren te Kew geleefd. Het Wy/jej
De Geftalte was als die van het Mannetje, zo
even gemeld, doch de kleur over t L y f ros-
,agtig geel, aan den Buik en Pooten geheel wit.
„Het hadt alleenlyk zwarte Streepen op den Kop,
Hals en Rug, en op de Billen eenige zwarte
Vlakken; voor ’t overige geene , dan een der-
gelyke Streep langs het midden van den Buik.
Op, ’t Voorhoofd waren de Streepen insgelyks
zeer fyn : op den Hals overdwars en breeder:
voorts was het L y f fierlyk gebandeerd: de
Smoel en Neus geheel zwart.
Het Geluid , dat dit Dier maakte, verfchilde
veel van ’t balken van een Ezel, en geleek meer
naar ’t blaffen van een grooten Bulhond. Het
fcheen van een wildé, woefte natuur te zyn:
niemand durfde het naderen, dan een Tuinier,
,die in ’s Prinfen dienft was en ’t zelve dagelyks
Voedzel gaf: deez’ was ook de eenigfte daar
.het zig van liet beryden. Ik zag het (zegt de
.Heer E uwards) een groot Papier vol Tabak
opeeten, met Papier en a l , en men verhaalde
m y , dat het ook Vleefch, ja alles wat men ’ér
aan geeven wilde, zou gébruiken. Nooit te
vooreh, verzekert h y , is het Wyfje afgebeeld
of befchreeven gèweeft en men heefc ’er nimmer,
een Huid van overgebragt gezien.
E dwARPS verbeeldt: zig, dat de Zebra in
Ï.ÖEEI. III Stuk* Cc 2 AftL