I. Afdeel.
XXXVI.
Hoofdstuk.
282
is , gelyk men weet, by Zomer Gras en ’ s
Winters Hooy; doch men geeft hun gemeenlyk,
onder het Hooy, eenig Voeder, gelyk Hennip-
koeken; waar by de Boeren hunne rekening wel
vinden. In andere Landen krygenzy, ’s Winters
, Knollen of Wortelen, Boombladeren,
Hanekammetjes, Rupsklaveren, Wikken,Erwten
, Boonen, en wat dies meer is. Zy fchik-
ken zig, des noods, naar allerley foort van
Voedzel. Immers ik vind aangetekend, dat de
Arabieren by Balfora, en de Indiaanen, dTe aan
den Perfifchen Zeeboezem woonen, hun Hoornvee
met Vifchkoppen voeren, en even ’t zelfde
gebrüik heeft in Noorwegen plaats, alwaar men,
in ’t Voorjaar, dikwils gebrek aan Voedzel
voor de Koeijen heeft; weshalve, die aan ’t
Strand woonen, aan deeze Beeften dan fomtyds
Wier o f Zeegras, met afval van Vifch o f .Graa-
ten gemengd , voorwerpen, ’t welk de Koeijen
zeer gretig eeten. Zelfs heeft men gezien >
dat.zy, uit gebrek, Beenderen van viervoetige
Dieren, even als de Honden, knaagden en opaten.
Men heeft dit zelfs aan ’t Deenfche Hof,
te Koppenhagen , met veel verwondering be-
fchouwd, in een Koebeeft dat, enkel om die
reden, uit het Stigt van Bergen derwaards ont-
booden was. De Beeften worden daar ook dikwils
met jonge Takjes van Boomen gefpyzigd,
en , als zy in *t Voorjaar eerft van Stal komen,
houdt men in ’t Gebergte een Vuur aan, by ’t
vrelwelke
de Kudde zig ’s nagts, en tegen den Afdeel»
Melktyd, verzamelt. XXXVI. j
’t Is de gewoonte der Boeren, aldaar, de Hoofd-, j
Runderen dagelyks eenig Zout te geeven, en sl
, , , r_ , Nuttigfomtyds
waagen zy er wel een gezouten Haring heid van 't
aan. Dit middel wekt hunne Appetyt op, enZout-
verfterkt hunne Maag. Om die reden plaatft
men in Hongarie, in Spanje en andere Gewesten
, by de Kalveren in ’t Hok een Steen o f
brok Rots-Zout, of hangt een Zak met Zout
op de Stallen, waar aan deeze Beeften dikwils
likken. Z y weigeren ook niet, Wyn ofAzyn
te drinken, en dit laatfte is tegen fommige
Kwaaien, wanneer zy geen luft tot Eeten hebben,
van veel dienft; inzonderheid wanneer
men ’t Hooy, waar onder eenig Zoutgeftrooid
i s , daar mede befprengt.
De Kalveren zyn het likken van elkander zeer Hairballea
gewoon, en dit moet de oorzaak zyn, dat ’e rin de J Maas»
zo dikwils van die foort van Ballen in derzel-
ver Maag gevonden worden, welken men gemeenlyk
JEgagropil<z noemt of Gemfen-Ballen:
want van een dergelyke oorzaak als in de Gem-
fen ( * ) kan zulks niet afgeleid worden ; dewyl
zy geen'Bladeren, Takjes, Hout ofdergelyk
Voedzel nuttigen. In de Osfen en Koeijen, die
zig zelf veel likken , worden ook dergelyke Bal.
len gevonden, fomtyds met een taamelyk harde
bruine Korft omkleed, en dikwils zo groot, dat
/ zy
(*) Zie bladzyde 1 9 1 hier voor,
L Deel. III Stuk,