, . den Snaanfchen A m en den Franfchen Asm of
X X X V I I . De Engelfchen noemen hem Asje, de
'Hoofd- Sweeden’ Asm en de Duitfchers Efel of Ezel,
STÜK' De Heer Brisson heeft dit Dier,door de lang-
^zel' heid zyner Ooren en de kortheid zyner Maa-
nen, van het Paard onderfcheiden; hoewel hy
het, zo wel als L inn^eto , brengt in het Geflagt
der Paarden. De Heer de Buffon geeft zig
veel moeite om te betoogen, dat dit byzonde-
re Geflagten van Dieren zyn, en zyn voornaa-
me bewysreden is , dat de Paarden en Ezels met
elkander niet dan gebrekkelyk en onvrugtbaar
Krooft voortbrengen. Hy heeft zig elders, dienaangaande
, geheel anders uitgedrukt (*).
„ De Ezel (zegt hy) is dan een Ezel en niet
fchappen, n een ontaard Paard, een Paard met een kaale
„ Staart: hy is geen vreemdeling, geen on-
„ derkruiper, geen badaard: hy heeft, even
„ gelyk alle andere Dieren, zyn Gezin, zyne
,, Soort en zynen Rang: zyn Bloed is zuiver,
„ en, hoewel zyn Adeldom minder doorlugtig
' „ z y , dezelve is niettemin ten vollen zo goed
„ en zo oud als die van het Paard. Waarom
„ heeft men dan zo veel veragting voor een Dier ,
„ dat zo goedaartig, zo lydzaam, zo maatig
„ en zo nuttig is?. Zouden de Menfchen zelfs
„ ook in de Dieren degenen veragten, die hun
„ te getrouw en te onkoftbaar dienen? Men
„ geeft het Paard een opvoeding, flaat ’er agt
„ o p
(*) Vergelyk bladz. 1 6 6 , hier voor.
4, Op, onderwyft, oefent hetzelve ; terwyl de i. ArmtU
Ezel, aan de ruuwe behandeling van den al- XXXVIH
„ lergeringften Knegt, of aan de kwaadaartig- g^ 0FD‘
3, heid van Jongens overgélaten, wel verre van ^ j
„ te verbeteren $ niet dan verflimmeren kün
3, door zulk een oppaslïng, en, indien hy geen
„ grooten Voorraad van goede Hoedanigheden
„ had, zou hy dezelven inderdaad geheel ver-
,, liezen, door de manier op welke hy behah-
i, deld wordt (*).
Dit Dier is,, uit zyn naturel, zo nedrig, lydzaam
en ftil, als het Paard fier, driftig en ori-
ruftig is : het verdraagt met ftandvaftigheid cö
misfchien met grootmoedigheid, de kafiy’ding
en flagen. De Ezel houdt zig te vrede met öë
flegtfte Kruiden , zodanigen zelfs die het Paard
en de ändere Dieren verfmaaden en voor henj
överlaaten: doch ten opzigt van het Water is
hy zeer keurig , willende niet drinken dan ’e
gene zeer helder is, en uit Beeketi hem bekend.
In ’t drinken is hy zo maatig als in sê
eeten, en fieekt zyne Neus niet iri ’t Water,
óm dat hy, zo fommigen willen , voor de fcha*
duw van zyne groote Ooren fehrikt. Dewyl
men zig de moeite niet geeft van hem tê ros-
fen, zo rolt hy zig dikwils op het Veld, en
doet zulks ook, wanneer men ’er medé reilt;
vermydende egter, zorgvuldig, zulks te doen
in natte, Móerasfige piaatfen , gelyk hy óók
(*) Hifi. Nat wellt de V^A snèt
' \ D e eu I I I Sïwk<* B fa' 2