I. Afdeel.
XXXIV.
HOOFDSTUK.
Bok.
geeft van deeze Geiten, welke van hem in me-
nigte waren gezien in de Velden rondom Angora
ra of Angouri , het Ancyrum der Ouden , leggende
in het Afiatifch Turkye , omtrent zefhg
Mylen van Smyrna ten Noor doolden , en van
Konftantinopolen byna even veel ten Zuidooften.
Van het Hair deezer Geiten maakt men, volgens
dien Schryver , het Turkfch Garen , dap
onder den naam van Kemelshair verkogt wordt.
Smyrna wordt uit dit Angora en Beibazar, Steden
van Galatie, voorzien van al het Garen tot
de Fabrieken van Kamelotten, én het Kern elsof
eigentlyk Geitenhair wördt ’er in zulk een
menigte uitgevoerd, dat men naar Vrdnkryk en
Engeland te famen, en naar de Nederlanden op
zig zelve, jaarlyks wel duizend Baaien daar van
affeheept. Sommig van dit Hair is zo fyn, 'dat
de Ook, een Gewigt van twee en een half Amfter-
damfeh Pond, daar ter plaatfe twintig ofvyfen-
twintig Franfche Livres, dat is omtrent vier Hol-
landfche Guldens het Pond, geldt: doch deeze
foort van Hair wordt alleen gebruikt tot de Kamelotten
voor het Serrail van den Grooten Heer.
Opmerkelyk is ’t , zo de Fleer T ournefort
getuigt, dat deeze Geiten buiten Galatie-geheel
verbafteren en die fyne Wolle niet meer gee-
ven. Hoe komt het dan, dat men in ’t Werk
van den Heer L innaeus van eene Capra An-
golenfis gefproken vindt, (daar hy zekerlyk deeze
Geit bedoek:) even of het een Geit ware van
Angola aan de Guineefche Kuft ? Hoe komt het?
dat
dst'iemand, dit navolgende, dezelve zegt bekend
te zyn by den naam win Ajngolaschen Bok,
mn wiens Vagt bet verKeerdelyk zogenaamd Ke-
fiielshair wordt gewonnen , en die de Dolle Kervel
zoude eeten , ’t welk de Geiten cn Bokken in ’c
.algemeen doen (*) ?
Niet minder moet ik my verwonderen, dat de
Heer de Büffon ons Geiten opgeeft en afbeeldt
van Angora of Syrië , ,, met hangende Qoren,
p, die van de zelfde Soort zyn als de onzen ;
,, paaiende en voortteelende met dezelven, ook
„ in ons Klimaat: welker Mannetje de Hoornen.
„ byna zo lang heeft als de gewoone Bok, doch
„ in eene andere {trekking en gantfeh verfchil-
,, lende van figuur; ftaande naamelyk op zyde
„ van den Kop en maakende bykans zulke draai-
„ jen, als een Kurketrekker of Varkeftaart: het
„ Wyfje de Hoornen korter, en agteroverne-
„ derwaards naar vooren omgekromd , zo dat
„ zy als tegen de zyden van ’t Hoofd aanleg-
„ gen , eindigende by de Oogen. Zodanige
„ Hoornen (zegt hy) hadden de Bok en Geit
,, van Angora , welken wy in de Koninglyke
„ Diergaarde hebben gezien, en deeze Geiten
„ hebben , gelyk byna alle andere Dieren van
p, Syrië, het Hair zeer lang, zeer digt, en zo
3> fyn ,
(*) Ik twyfel zeer, of de Water-Dolle Kervel (de Cï-
cuta Linrnei,) wel eens in de Zuideiyke Landen gevonden
worde; maar wel het Conittm (de Ctcma vulgarts ,) waar
van L ucketics reeds gezegd heeft;
p'idere heet pin*uescere fape Ctcuta
JSarhigeras peeaies , Homini efl acre F'tmnma.
XXXIV.
Hoofdstuk.
BoL