I. Afd&ei. Een voornaam verfchil in de Afbeeldingen van
XXXVIIf. het Rivierpaard is, dat fommigen hetzelve met
Hoofd- uitfteekende Slagtanden, gelyk STUKi ® die van een wild Varken, vertoonen, anderen geheel zonder Slagtanden.
Alpinus zelfs wil, dat die Slagtanden
het Kenmerk van den waaren Hippopotamus zyn,
zeggende, dat het andere is het Rivier-Zwyn,
by de Grieken Cberopotamus genaamd. Mat-
thiolus hadt derhalve , volgens zyn Gevoelen
, met reden geoordeeld, dat die zeven,
welke te Rome gehouwen waren aan het Kolos-
faale Beeld van de Nyl, geen regte Rivier-
paarden waren, om dat ’er de Slagtanden aan
ontbraken. Aristoteles , en al de Ouden by-
na, hebben zulke Slagtanden, die uitwendig zigt-
baar waren , aan den Hippopotamus toegefchree-
ven: doch, dewyl zy ’er ook de Maanen aan
geeven van een Paard, zo blykt, dat op hun
getuignis weinig te vertrouwen zy. De Heer
A danson fpreekt insgelyks van vier Slagtanden,
welken dit Dier gebruikt om de Wortels der
Boomen af te rukken, ’t Is niet onmooglyk
dat deeze Slagtanden in fommigen’ meer uitftee-
ken dan in anderen: doch, dewyl in de Rivier-
of Zeepaards-Tanden, die ik in handen gehad
heb, duidelyke blykenzyn, datdezelven, hoe
krom ook, maar weinig uit de Kaak komen,
zo geloof ik, dat men zigoudtyds door het zien
van deeze Tanden, wanneer dezelven uit de
Kaak gebroken waren, bedroogen heeft. Op
Plaat X I, in F ig . 3 , is zodanig een Tand afgebeeld
beeld (*). Ik heb ’er een gehad, die nog veel jf Afdeel.
grooter was, en meer dan een halven Cirkel uit- XXXVIII.
maakte, terwyl het nögthans bleek, dat deeze Hoofd-
Tand veel minder dan een derde deel van
zyne langte uitgeftoken hadt, en dienaangaande
heb ik my niet alleen aan den Kop van zulk een
Dier, welks Bekkeneel in de Hortus M edicus,
hier te Amfterdam, bewaard wordt, verzekerd;
maar het blykt verder uit de Befchryving, welke
de Heer de Jussieu gegeven heeft van de
Beenderen van den Kop en Poot van een Rivierpaard
, die op order van de Kompagnie der
Indiën uit Senegal in Vrankryk waren overge-
bragt (t)
„ ’t Gewigt van vyf- en-veertig Ponden, (zegt 't B e k k e .
„ deeze Heer) dat de twee Kaaken weegen,neeI‘
„ die deezen Kop uitmaaken; zyne langte van
„ twee Voeten; zyne hoogte van ongevaaréén
„ Voet en vier Duimen aan de kant van ’t Ag-
„ terhoofd, en zyne breedte aldaar van ander.
„ halven Voet; toonen aan, dat het Dier,
„ waar toe die Kop behoorde, monftreus groot
„ geweeft moet zyn. Om ’er van teoordeelen
„ naar de uitwendige Vertooning, moet ik zeg-
„ gen, dat dezelve eenigermaate zweemt naar
„ het Bekkeneel van een Paardekop, met dit
„ verfchil egter, dat de Smoel breeder uitloopt,
j» de
f * ) Z ie bladz. 1 3 , in het I I . S t u k deezer Natnurl.
Hiflorie.
(f; Zie les Memoires de V^/Ccad. Royale des Sciences^
Ann. 17 2 4 ,
I , D 12 1 , I I I Stuk.