I. Afdeel, zelfden tyd moet worden opgeligt als het Voof-
X X X V I I . been van die zelfde Zyde, maar zelfs een Voet
Hoofd• ancjerhalf verder worden neergezet, dan de
stuk. °
plaats, daar het Voorbeen geftaan hadp Hoe
grooter deeze tulFchenwydte, die het Agterbeen
pp het Voorbeen vordert, is , hoe beter het
Paard den Telgang" doet, en hoe fneller hetzelve
in ’t geheel voortgaat.
• In de Telgang zyn dan , even als in de Draf,
niet meer dan twee Tyden van beweeging: en
. 't geheele verfchil beftaat daar in , dat ih de
Draf de twee Beenen, dié te famen gaan,
fchuins tegen elkander over ftaan, daar het in
de Telgang de twee Beenen van de zelfde Zyde
zyn. Deeze Gang, die zeer vermoeijende is
voor het Paard, en welken men het niet moet
laaten doen dan op een gelyken Grond, is zeer
zagt voor den Ryder, en heeft het ftooten niet
van den Draf, ’twelk ontftaat uit den tegenfland
van het Voorbeen als het Agterbeen wordt opgeligt;
om dat in de Telgang dit, Voorbeen ten-
zelfden tyde als het Agterbeen van die; zelfde
zyde opgeligt wordt.. De Kenners verzekeren,-
dat de Paarden, die natuurlyk den Telganggaan,
nooit draaven eh veel zwakker dan de anderen
zyn. Inderdaad, de Veulens neemen dikwils-
deezen Gang aan, inzonderheid, wanneer menze
dwingt ihel të loopen, en zy nog niet fterk
genoeg zyn, om te Draaven of te Galopee-*
ren. Men neemt ook waar, dat de meefte goede
Paarden, die te veel zyn afgemat cn hunne
kragtf
kragt beginnen te verliezen, van zelf deezen 1. Afdeel,
Gang aanueemen, wanneer menze dwingt tot XXXVII.
een fneller beweeging dan die van den Stap. STU°.°tu*
Nog twee andere gebrekkelyke Gangen zyn’er,
waar van de eene iets heeft van den Stap en
Telgang, de andere van den Draf en Galop. De
cerlte grypt plaats in de Togtpaarden, die te
zwaar beladen zyn; de andere in afgereeden
Poftpaarden, die men dwingt te Galopeeren.
De Paarden kunnen niet tot volmaaktheid komen
in hunne Gang, indien zy niet van jongs
af daar toe worden opgebragt. Men begint zulks,
wanneer zy drie of drie en een half jaar oud zya,
en .gewentze een Zadel te draagen en een Gebit
te hebben in de Bek, indien het Rypaarden
moeten worden; of doetze een Tuig aan, ,fpan-
nende hun nevens een bereden Paard voor
een ligt Rytuig , omze het trekken te gewennen,
indien het Karospaarden moeten worden.
’ t Gebit en de Spooren zyn een voornaam Middel,
om deeze Dieren vervolgens alle bewee-
gingen te doen maakeo, welken de bevalligheid
vereifcht, en een goede houding aanneemen.
Hier door geeft men aan hunnen Kop dien zwier
welken de Kenners hoog agten, en doetze de
Pooten nederzetten zo als ’t behoort. In gevallen
, egter, daar fchroomelyke Steilten te Paarde
op te . klauteren of af te ryden zyn , moet
de Ryder den Toom los laaten, en zig in ’t
geheel overgeeven aan . de. natuurlyke kundigheid
van zyn Paard. De Noorfche Paardjes zyn
I. D eel. III. Stvk, hief