I. Afdeel. ten eigen , die byna zo algemeen over den Aard-
XXXItl. bodem zyn verfpreid als de Menfchen. Men
Hoofd- heeft derhalve ook, in meelt alle Taaien, byzon-
dere benaamingen uitgedagc voor het Mannetje
en Wyfje en voor het Jonge Hert. De Hebreeuwen
, zelfs, noemden het Hert Aial, de Hinde
Aijalah of Aielet en het Kalf Of er. By de Arabieren
is Aial, by de Perliaanen Gevazen, by
de Grieken Elaphos de Naam van ’t Hert. De
Latynen noemden het Hert Cervus, de Hinde
Cerva, en het Jóng Himulus of Veulen. De
Franfche en Spaanfche Naamen zyn met den La-
tynfchen byna overeenkomftig. In ’t Franfch
heet het Hert Cerf , de Hinde Bieb? en het
. Jong Faon. De Engelfchen onderfcheiden het
Hert, by den naarn van Red Deer, of het roo-
de Dier, van het Dam-of Vaal-Hert, dat zy
FallowDeer noemen, en heeten ’t zelve gemeen-
lyk Stagg of Hart, het Wyfje Hind, het Jong
Calf. Zo zyn ook de benaamingen in ’t Hoog-
duitfeh, Hirts of Hirfch, Hinde of Hindin en
Hinde-Kalb. De Sweeden geeven ’er den Naam
aan van Hiort, Kron-Hiort,
DeHer- Dit Beeft maakt het Onderwerp uit van de
tfa jagt. verluftiging der grootfte Vorften en Heeren;
weshalve het den bynaam draagt van Edel. De
Herten-Jagt is een Vermaak, dat een Koningly-
ken toeftel vereifcht, van Menfchen» Paarden en
Honden, die altemaal geoefend zyn en door
hunne beweegingen, hunne nafpooringen en beleid,
tot het zelfde oogwit fam en werken. De
Jaa-
Taager moet oordeelen kunnen van den Ouder- j afdeeu
Üerdom en Sexe: hy moet naauwkeurig kunnen XXXIII.
onderscheiden , of het Hert, dat hydoorzynen Höoïb*
Spoorhond omgezet heeft, een Spiesfertzy, van
twee Jaaren; een Jong Hert van drie, vier,
v y f ; een Hert van zes of zeven Jaaren, of een
Oud Hert. De Kentekenen, waar aan hy zulks
gewaar wordt, zyn de Voetftappen en dé Keutels.
De Poot van ’t Hert is welgemaakter dan
die der Hinde, zyn Voet zwaarder en nader aan
den Hiel, zyn Schreeden zyn geregelder en zyn
Spoor is wyder. Hy zet de Agtetpooten m de
Voetftappen der Vöorpböten neer, ’t welk de
Hinde niet doet. Een Hert, dat zyn vierde Ge-
•wey of Hoornen heeft, is kenbaar genoeg om
i zig niet daar in te vergiffen; maar men heeft
bekwaamheid noodig, om de Voetftappen van *t
Jong Hert van die der Hinde te onderfcheiden.
De zes- en zevenjaarige Herten zyn nog ge-
makkelyker te kennen: Zy hebben de Voor-
Hoeven der Voorpooïen veel grooter dan die
def Agterpooten; de kanten der Hóéven zyn niét
fcherp, gelyk in de Jonge Herten, en hoe ouder
hoe meer afgefleeten: ook is hun Spoor ré-
gelmaatiger, ten zy als zy hunne Hoornen hebben
afgelegd; want dan flappen de oude Herten
ook wel mis, maar op een andere wyzedande
Hinden en de Jonge Herten; zettende hunne Agterpooten
aan dezyde derVoorpooteif, eh nooit
daar over of daar agter neer.
Wanneer de Jaagéf, in dé droogte van derf
le iiu , III Stuk. ZO’1'