ï. Afdeel, ker dan gewoonlyk de tamme zyn en grootcr,
X X X I I I . ter wereld brengen, maar ook een weinig hebT
stük?FD ben van den woeften aart. Anders is het Ren-
Rendier. ^ er we^ vlug ter been, doch zwak; kunnende,
wel is waar, tien of twaalf Mylen afioopen;
doch dan moet het geüagt worden, dewyl het,
door de afmatting van dit rennen, yan zelf
zou derven.
Lighaams- Het Rendier is omtrent van geflalte als een
|fit^lte. piert, maar de Pooten zyn veel dunner en de
’ kleur isgry s, doch die verandert naar de Sai-
zoenen. Als het nieuw Hair krygt is het bruin
en in de Zomer wordt het allengs bleeker, tot
dat het in de Hondsdagen byna gantfch wit zy,
gelyk de Smoel en Staart altydis en blyft. Rondom
de Oogen zyn zwarte Plekken en onder aan
den Hals is ’t Hak langer dan over ’ tL y f. De
Hoeven heeft dit Beeft in twee-en gefpleeten als
het overige Vee, maar, indien men op het Lig.
Jiaam agt g e e ft, vry groot. De Voorhuid van
het Mannetje hangt, ter langte van twee Duimen
, rolrond nederwaards. De Wyfjes hebben
ten minfte vier of zes Prammen. Zonderling
is de digtheid van het Hair, dat niettemin
Jaarlyks afyalt, en het kraaken van de Pooten,
’t welk z ig , ’t zy het Beeft fnel of langzaam
voortgaa, altoos, op een taamelyken afftand,
hooren laat, en naar het gekletter van Keizel-
fteenen gelykt; zo dat men ’er het Rendier van
verre aan ontdekt.
De Hoor- Pe Sroocrte byzonderheid, egter, die men in
pen. ‘ ‘ . dit
dit Beeft vindt, is het zeldzaame maakzel zy-1. Afdeel,
ner Hoornen , dat inderdaad wonderbaar gezegd X X X I I I . j
moet worden te zyn, indien men op de Hoor-s bj°K° FD' •
nen agt geeft van dat Schepzel, ’t welk J ohn- Rendierm
ston onder den Naam van wonderbaar Hert (*)
af beeldt, en welke de Heer L in n ^ us , by uit.
zondering, verklaart een egte Afbeelding te zyn
van het Rendier ( f) . Deeze Hoornen (trekken
zig v y f vierendeel van een Elle uit; zy (taan
voorwaards krom en beftaan uit twee Stammen
, in verfcheide Takken verdeeld, die aan
?t end plat uitloopen en als met veele punten
gevingerd zyn. L innA üs en B risson , beiden,
verzekeren dit van alle de Takken deezer Hoornen
, zelfs van de twee onderden, die egter
van den Heer K l e in gantfch rolrond uitloopen-
de waargenomen zyn, tcrwyl hy de bovenden,
alleen, Knodsagtig vertoont. In die Afbeelding,
in tegendeel, welke in de Reisbefchryving der
Franfche Akademiften naar Lapland, door den
Abt Ou th ie r , gevonden wordt, zyn de on •
derde takjes, die op ’t Hoofd leggen, alleen
maar een weinig plat. Wat is de reden van
dit groote verfchil, in Afbeeldingen, aan welker
egtheid men geen de minfte twyfeling kan
(laan? Komt het daar van, dat in'de laatfteeen
Wyfje vertoond wordt, ’t welk zekerlyk de
Hoornen kleiner heeft ? Of fpeelt de Natuur in
het
( * ) C e r v u s mirabilis. T a b . X X X V I . (j) F a u n a Suecica. Pag. 1 4 .
J. Deel. Stuk. H $