63 B E S C H R V V I N C
I. AFDEEL.Groningen tot den i Maart: wordende? hetoved
XXXIII. rige van het Jaar de bejlooten tydgenoemd. maar
Hoofd- jn Holland begint, opden25July, reeds de tyd STUK» _ TT n der Konynen.\anglt (*).
Jagt- Alle Saizoenen of tyden van het Jaar zyn ,
Saizoen. insgeiyks a tot de Herten-Jagt niet even bekwaam.
In ’t Voorjaar, als de Boffchen met jonge Bladeren
, de Velden met Bloemen beginnen te praaien
, is de Reuk der Honden zo zeker niet, en,
dewyl het Hert zig dan bevindt in zyn grootfte
vlugheid, hebben zy veel moeite om het te
agterhaalen. Ook erkennen de Jaagers eenftem-
mig, dat het Saizoen, wanneer de Hinden aan
't Werpen toe zyn, de allermoeielykfte Jagt
geeft, en zelfs in ft begin van den Herfft,
wanneer ’t in ’t dieplt van den Bronstyd is,
zereken de Spoorhonden met weinig vuurigheid |
miffehien om dat de fterke Geur van t Hert
hun verbyftert, of,- dat alle Herten dan byna
eveneens ruiken. In de Winter, als ’erSneeuw
legt, kan men ’t Hert niet jaagen, deWyl de
Honden op dien tyd geen Reuk hebben, en het
Spoor meeft op ft Gezigt zouden moeten volgen.
In dit Saizoen , wanneer deze Beeften
in de Boffchen niets te ec'ten vinden, komen
zy ’er uit, en begeeven zig in ’t open Veld,
in her Kreupelbofch of Hakhout, en zelfs in de
Zaay-Akkers of Bouwlanden. Z y voegen zig
troepswyze iamen inde Maand December, en,
ge-
(*) De zelfde van’t jaar 175-0 , bladz. 1079.
geduurende de zwaare Koude, tragten zy zig
te verfchuilenagter de Heuvelen en Duinen, of
kruipen in Holen, fluitende zig digt aan één,
en elkander verwarmende met hunnen Adem.
In ’t Voorjaar is ’t de tyd wanneer de Herten
hunne Hoornen verliezen; die van zelf afvallen
of geloft worden door een kleine poo-
ging, welke zy maaken tegen een Tak van een
Boom. Zelden vallen de beide Hoornen gelyk:
de een blyft fomtyds wel twee dagen ftaan f na
dat de andér is geloft. De oude Herten werpen
hunne Hoornen vroegft a f , te weeten in ’c
end van February o f ’t begin van Maart, dc
zevenjaarige tegen *t end van Maart, de zes-
jaarige in de Maand April, de Jonge Herten in
’t begin en de Spiesferts tegen 't midden of in
ft laatft van Mey. Hier in komen egter veranderingen
voor, en een zagte Winter vervroegt
dit afwerpen der Hoornen zeer. De Herten
fcheiden zig dan van elkander a f, uitgenomen
de allerjoogften, die by een blyven: zy gaan
in de Velden en ft Kreupelbofch weiden, en
houden zig daar den Zomer op , tot dat hunne
Hoornen weder gefchooten zyn: alsdan loo-
pen zy met den Kop laag, uit vreeze van dien
tegen de Takken te ftooten, dewyl hunne Kruin
dan zeer gevoelig is. Zo dra de nieuwe Hoornen
ten vollen zyn uitgegroeid, wryven zy die,
in tegendeel, zeer fterk tegen de Boomen ; om
’er de Huid af te krygen, die deeze Hoornen
omkleedt, en door dit wryven wil men dat de
*. De ei. III Stuk. E 3 Hoor-
XXXIII.
Hoofdstuk.
’t Afwerpen
der
Hoornen.