I .A fdeel. ge Hoornen, welken de Wyfjeskleiner hebben
XXXIV. dan de Mannetjes.
Hoofd-
Tlyilt. ^ met ron^e FL°ornen > dié ter halver
Cerpicaprd* lan§te geringd zyn en bogtig.
Befoar-
Bok. Wy komen thans tot een andere Soort van
j - g '* XlV*Gazellen, die voornaamelyk in de Indiën en
Afie fchynt te huisveften , hoewel zy ook in
Afrika gevonden wordt; die, «aamelyk, welke
den Orientaalfchen Befdar uitlevert. Immers de
Heer L innjEUs verzekert, dat dezelve'dikwils
in de vierde Maag van deeze gevonden wordt:
zo dat dezelve dan vier Maagen zou moeten
hebben. De kleur, zegt hy, is als die van een
Bhee, de Buik wit, de Staart zwart. Ik noem-
ze derhalve Befoar-Bok, fchoon de Latynfche
• Naam eigentlyk Hertébok betekent, en indien
dit Beeft, gelyk uit het Origineel van onze Afbeelding
fchynt te blyken, een wit Gat heeft,
zou het wel fchynen de Pygargus te zyn der
Ouden en de Difoon der Hebreen: welk Gevoelen
nog rhëer bekragtigd wordt, indien het
Waar is, dat de Afrikaanen de Gazelle Addd-
ten noemen, gelyk fömmigen Willen ( f ) .
• De HeerBRissoN geeft aan die Soort van Gazelle
, welke den Befoar-Steen uitlevert, den Naam
_ van
(8) Capra Cornibiïs teretibüs dimidiatoannülatis con-
tonis. Syfl. Nat. VI. Gazella Africana. R a j. Q uadr. 79.
Capri - Cerva. Kmmth. ^imtenit. 398. Tab. 407. Fio. 1. *
(t) Klein. Qjtadr. p. ig. Vergelyk. de ^tantekètiïng
Bladz. 180, hier voor.
Van Bok met ronde regte Hoornen, die van onde 1. A fdeel,
reübyna tot boven toe geringd zyn, aan de top al- XXXIV.
leen effen, en hy betrekt daar toe, niet alleen H°oFÜ*
den Befoar-Bok der Ouden, dien Aldrovandus, geroa^
zegt hy, taamelyk wel heeft afgebeeld; maar Bok.
ook de Capri-Cerva van R & m ph e r : een Dier,
zegt hy j dat Voornaamelyk in de Próvintie van
Perfie , Laar genaamd, hüisveft, en aldaar
Pazan geheten wordt; zynde, volgens ’tBerigt
van BoNTiüSj Weinig verfehillende vaü de Eu-
ropifche Geiten, dan daar in, dat het de Hoornen
regt en langer heeft, eh men vindt ’er fom-
migen, welker Vagt met eene fterlyke mengeling
van kleuren gefchakéefd is, omtrent als
eene Tygerhuid; hoedanigen die twee waren
welken hy dagelyks zag in het Kafteel van Batavia.
Hy meent, dat de Befoar aan deeze
Beeften immer zo veel Ongemak g e e ft, als de’
Steen in de Blaas aan de Menfchen; zo dat zy
min of meer fnel loopen, naar dat zy in hunne
Buik een grooter of kleiner Steen by zig draa.
gen, en een of verfcheidene te gelyk; het gene
die flimmc Armenifche Kooplieden, en de Perfiaa-
nen, (zegt hy) zeer wel weeten te onderfcheiden.
B ontiüs , nu, die nooit voor een leugenag- Gefchil
tig Autheur gehouden is, verdient in ditftukzoover de
1 i n , . „ Hoornen, o
veel meer geloof, om dat hy ’er Van fpreekt als
een Oog-getuige. Anderen, ondertuflchen, getuigen
dat de Hoornen van den Befoar-Bok naar
de Rug toe zyn omgeboogen, en L emery verhaalt,
dat zy byna plat op de Rug leggen. Ik
1« D kkl, u i SrtrKf Y l ï ï d