I. Afdeel, beeld (*). Twee Soorten zyn ’er van in Lap-
XXXIII. land, eene die op de Zand-en Steenagtige Vlak-
Höofd- groeit, welke daar door Sneeuw-wit zig
STUK* ö
Rendier verwonen, gelyk ook de wyd-uitgeftrekte Veen-
landen, die ’er zyn, en de dorre Rotfen, daar
door als Zilver blinken: een andere die grooter
i s , groeijende op de Bergen, daar de Boflchen
zyn afgebrand, of ook in de Boflchen zelf, het
meefte onder de Pyn- en Dcnne, minft onder
de Berkeboomen. ’t Is waar , dat dit Mos
agt of tien Jaaren werk heeft, eer het tot de
behoorlyke grootte komt; maar, dewyl het Land
ruim is en alle Laplanderen gemeen, getrooften zy
zig des ligtelyk, vertrekkende zo lang flegts naar
een andere plaats, daar een goede Weide is
van dit Mos voor hunne Rendieren. Hoe droog
en hard hetzelve ook z y , verfchaft het aan
deeze Beeflen een zeer goed Voedzel, en zy
hebben niets anders noodig. Wy hebben reeds
gemeld, hoe zy dit Mos onder de Sneeuw wee-
ten op te zoeken en op te wroeten, gelyk de
Varkens; even of z y , door een byzondere in-
geeving der Natuur, ontdekken konden, waar
het groeit. De Finlanders verzamelen ’e r , in de
Herfft, zo veel van als zy kunngn, om dat het
diestyds taaijer is dan in de Vorft, en hebben
’er
(*) Lichen fruticuloftis, perforatus ratnofiflimus, ra-
mulis nutantibus, L inn. Flora Succica. N. pSo.Coralloictes
corniculis candidiffimis. TournF. Inftit. I{ei Herbaria.
p„ 565. Muscus Corallinus five Corallina montana. Ta-
bern. Icon. 8ro. Men vindt dit Plantje, volgens CoMme-
l v n , op dorre Heyagtige plaatfen en het Hooge Veld
v a n d e H e r t e n . i i t
’er ’s Winters voor de Koeijen ook dienft van, i„ Afdeel.
die hetzelve eeten, wanneer het een weinig in X X X I I I .
Water is. geweekt. Als hetAardryk, door fchie- S^ FD'
Iyke Vorft op Rfgen, met Ys is beloop en, Rmdieu
breeken zy fomtyds dien Korft voor de Rendieren,
op dat deeze Beeften het Mos zouden
kunnen bekomen. Dus ziet men, hoe de Natuur
, op de onvrugtbaarfte Landen ze lfs, Voedzel
doet voortkomen voor de Schepzelen.
De Rendieren zyn tegen de Koude van dat
Klimaat, welke fomtyds zo zwaar is, dat men
geen Lid van ’t Lighaam bloot kan ftellen aan
de Lugt, of het is in een oogenblik bevroo-
zen; ongemeen gehard. Hunne Huid is zeer
taay en kleeft zo vaft aan ’t Vleefch , dat men
veel moeite om ze te villen heeft, en door haa-
re voortjes niet alleen, maar ook door ’t digte
Hair, ’t welk dezelve omkleedt, is zy bevryd
voor ’t barften van de Koude. In ’t Voorjaar,
egter, zyn deeze Beeften buiten ftaat om zwaar
werk te doen of een Sleede voort te trekken:
zy gelyken niet naar die ontembaare Herten,
welker fnelheid de vlugt van een Vogel evenaart:
de Beenderen fteeken hun byna door’t Vel heen,
en de Hoornen, anders met een Hairige Huid
bekleed , zyn wit en droog, even als afgeworpen
aan den Haarlemmer Hout: ten minfte die Soort, welke
door T abern.emontanus is afgebeeld , en van den Heer
LiNNiEus, op het Renmos, in zyne Flora Suecica aangehaald
wordt, zynde door my op de nevensgaande Plaat ge-
bragt. De Heer Tournefort vondt, by Yerfailles, ten inia-
fte zes Veifcheidenheden van deeze Coralleides.
1. Deel. XII Stuk,