308 B ë S C H R Y V I S 6
I. Afdeel, de Verzengde Lugtftreek en niet ver van de
XXXVI. Linie leggen, zo blykc wederom, dat het Ge-
Hoofd- voeien van den Heer de Buffon , omtrent de STUK» zwartwording van het Hair der Beeften door de
Hitte, weinig grond heeft ( f ) : want dan zouden
de Koeijen geel, rood of zwart, moeten
zyn in de heete Landen, en wit in ’t Noorden.
De Tan- De'Runderen hebben, gelyk de herkaauwenden
en de Dieren in ’t algemeen, geen Snytanden in
oomen. ^ Bovenkaak. Van de genen, die zy in de
Onderkaak hebben, zyn de middelften de langde.
De oppervlakte der Kiezen is ongelyk en zeer
bekwaam tot het vermaalen van ’t Voedzel.
Hunne Onderkaak is byna de helft minder breed
dan de Bovenkaak, ’t geen dezelve beweegly-
ker doet zyn. Men kent den Ouderdom der
Koeijen aan de Tanden en Hoornen. De eerde
Tanden , van vooren, vallen op de tien Maanden
uit, en worden vervangen door anderen,
die zo wit niet en breeder zyn: op de zeftien
Maanden vallen de Tanden, die naad: aan de
middelden zyn, uit, en ’er komen voor deeze
ook anderen in de plaats: op de drie Jaaren
zyn alle de Snytanden vernieuwd , en alsdan
egaal, lang en taamelyk wit: naar maate het
Beed in Jaaren toeneemt, dyten z y a f, worden
ongelyk en zwart. Even ’t zelfde heeft in de
Bullen en Osfen plaats, zo dat de wegneeming
der
(*) Vergelyk het L Stuk deezer Nat. Hiftorit, bladz.
3*7.
v a n d e K o e i j e n . 309
der Teeldeelen geen verandering maakt in de 1. Afdeel.
groeijing noch in het verwidelen der Tanden. XXXVI.
Niet meer doetdeSexe tot het afvallen der Hoor- _ J? °0FD'
nen: want de Bul en Koe krygen beiden op het
derde Jaar nieuwe Hoornen, die zy dan, even
als de tweede Tanden, hun Leven lang behouden
: de Hoornen van den Os en van de Koe
worden alleenlyk dikker en langer dan die van
den Stier. De kleur der Hoornen is geelagtig:
van binnen zyn zy hol en hunne holte paft op
een uitftek van het Voorhoofdsbeen, dat ook
hol is en gemeenichap heeft met de boezems
van dit Been. Z y groeijen aan, zo lang het
Beeft leeft, en maaken ieder Jaar een nieuwen
ring: zo dat men, neemende de punt van den
Hoorn voor drie Jaaren, daar aan gemakkelyk
den Ouderdom van deeze Beeften kent.
In de Beenderen van ’t Rundvee valt het vol- De Been»
gende op te merken. Het Voorhoofdsbeen deren,
maakt de bovenfte helft uit van het Aangezigt,
en de Slaapbeenderen zyn zeer klein, als onder
de Hoornen verborgen. In het eerftgemel-
de Been beftaat het voornaame onderfcheid tus-
fchen den Kop van een Os en van een Paard.
In het Tongebeen worden negen Beendertjes
geteld, die door Kraakbeenderen aan elkander
zyn gehegt. Het Borftbeen is [famengefteld uit
zeven Beenderen. Het Heiligbeen vertoont zig
maar als een verlanging van de Ruggegraat. De ■-
Heupebcenderen maaken een foort van Drie-
i . deem in sivk, V 3 hoek,