ï. Afdeel. Weinig is ’er aangaande de Eigenfchappen van
XXXIIL dit Dier bekend , dan dat het Gras eet met de
I ioöFD Voorpooten wyd van een , om dat het anders
STUKden
Grond niet zou kunnen raaken ; doch zyu
Pa’ di’i voornaamfte Voedzei fchyneD de Bladen en te-
Ei^n dere Takken te zyn van het Geboomte , die
fchappen. het, wegens zyne hoogte, ver bereiken kan.
Sommigen verhaalen ons , dat het de Takken
met zyne Hoornen nederwaards trekt, doch dit
is , als men het maakzel van die Hoornen in
aanmerking neemt , zeer onvvaarfchynlyk. Ik
verwonder my, dat de hedendaagfchen zo ruim-
fchootig zyn in de hoogte , tot welke het zy-
nen Kop , terwyl de Voorpooten op de Aarde
ftaan, kan verheffen: men zegt van tot vyftien
Voeten; dat waarlyk ongerymd is , en, indien
men op de Afbeeldingen agt geeft, gantfeh mis:
want die zelfde Schryvers verzekeren ons , dat
het L y f niet meer grootte dan die van een ge-
woonen Hertebok heeft, welke , fchoon ik niet
weet wat Dier men ’er mede meene, denkelyk
I niet
van ’t 5. Vers in 't XIV. Kapittel van Deuteronomium, daar
men in een Latynfchc Overzetting Camelopardus, in een
Neerciuitfche Elanden heeft; fchoon de Heer Buxtokf
v zegt, dat het by de Jooden, in de Hoogduitfche Vertaa-
ling j I{uj>icapra , een Gems of Steeneeit, betekent; en
dus wordt het ook, in de Dortfche Overzetting van den
Bybel , vertaald gevonden. Men kan niet twyfelen, de-
wyl het aan de Voetzoolen der Peoten gefpleeten Hoeven
heeft en herkaauwt, of het behoore onder de reine Dieren
; daar de Kemel, om dat hy geen gefpleeten Hoeven
heeft, van was afgezonderd : zo dat in 't Werk van J ohn-
sto n gantfeh verkeerdelyU verzekerd wordt, dar den Jooden
het eeten van den Kemel-Fardel verbooden was.
piet greoter dan een Hert zal zyn: dit nu is 1 .Afdeel.
naauwlyks vier Voeten met zyne Rug boven den XXXIü.
Grond verheven, en, wanneer dan de Hals ze- " 00FD‘
STL’K.
ven Voeten lang is, zo zou de Kruin van ’t jcen~ei-
Hoofd maar elf Voeten van den Grond komen. Pardel.
Miflchien hebben de Ouden, gelyk Bellonics ,
die ’er drie teKairo badt gezien, Palmen of een
kleinder fbort van Voeten op ’t oog gehad.
Zie hier, ondertulfchen, de Afmeetingen, Lighaams-
zo als de Heer Buisson dezelven opgeeft. De geltalle‘
langte des Lighaams, van den top des Hoofds
tot aan de Staart, agttien Voeten; die van den
Hals zeven Voeten. De Dyën, doch niet de
Schenkels , der Voorpooten, zyn veel langer dan
die der Agterpooten. Twee Hoornen fteeken
uit het Hoofd , omtrent zes Vingeren lang. De
Ooren heeft hetvry groot, en van den top des
Hoofds, langs den Hals heen, tot aan de Rug
toe , Maanen als een Paard. Sommigen egter
hebben geen Maanen, ’t welk een verfchil der
Sexe zou kunnen zyn. De Staart is kort en
dun , eindigende met éen Kwaft. Het geheele
L y f is met Vlakken getekend , waar van eeni-
gen rond zyn of vierkant, anderen langwerpig.
Het onthoudt zig in Afrika , inzonderheid in
Ethiopië.
D ap per zegt , dat dit Dier witte Vlakken
heeft op een rooden Grond. Van anderen vind
ik aangemerkt, dat de Tong twee Voeten lang
z y , van kleur blaauwagtig paars en rolrondag-
tig gelyk een Aal; waar mede het de Takken,
I . Deel. I II Stuk. C 4 Bkh