380
I . A fd e e l . me eften worden gevonden even buiten het Por»
XXXVII. tier van de Maag, alwaar zy digt tegen elkan-
H oofd- der aan geplaatft zyn.
Ik zal naderh a nd, in de befchryving der In-
fekten, over de n oorfprong en levenswyzedee»
zer Wormen breedvoerig moeten fpeeken. Het
zou te wenfchen zyn , dat men Middelen had,
om ze te vernielen: want het is ontwyfelbaar,
dat zy de Paarden veel nadeel doen. De Heer
Bo urgelat bevondt, dat dergélyke Wormen,
die hy in de Maag vondt, in W yn , Azyn,
Brandewyn, Limoenfap, in Water daar Aloë
in gefmolten was, in Olie van Nooten en Oly-
ven, wel veertien dagen in ’t leven bleeven.
Hy verbeeldt zig een Merkuriaal Poeijer te hebben
, ’t welk in dit geval zou kunnen dienen ,
dewyl het, tegen alle Wormziekten, van hem
zeer dienftig was bevonden. Hec beftaat in
Zoete Kwik, die gedood is door middel van een
Loog uit ongeblufchte Kalk en Potas, naderhand
door Water van alle Zoutigheid ontbloot
en door Voorloop daar op te branden nog verder
gezuiverd. Van dit Poeijer geeft hy de
Paarden twaalf Grein in, en vermeerdert de
G ifte , tot twintig of dertig Greinen, naar dat
zy het verdraagen kunnen: want hy hadt in zeker
ziek Paard bevonden, dat een Gifte, van
veertig Greinen JEtbiops Mineraal, alle morgens
ingegeven, op de zesde maal reeds de Toevallen
van een aanftaande Kwyling voortbragt (*).
Men
(*) Ment. de Mathem, Cf de PhjJifut, Tom. III. Pari%
1761. p. 4 0 9 ,8cc.
Ivlen vindt in de Paarden nog een ander Soort jt Afdeelt
Van Wormen, die aan beide enden feherp of XXXVII.
(pits zyn, omtrent een half Voet lang en daar
boven: ook anderen die naar een dikke Naald
gelyken, en, zo men wil, zeer gevaarlykzyn:
doch deeze laatften heb ik nooit, zegt Dau-
benton, in de Paarden, die door my geopend
zyn, ontmoet', hoewel i k ’er, behalve de lange
Wormen, fomwylen kleine platte, die zeer
wit waren , en ook geringd, in gevonden heb.
De Heer Bourgelat vondt in een Paard, ’t
welk de Vallende Ziekte hadt, zeven of agt,
die zigtbaarlyk door de Darmen heen geboord
waren, zynde wit van kleur, zeer dun, en van
figuur als Naalden. In een ander Paard was
de oppervlakte der dunne Darmen, Uitwendig ,
bedekt met Wormen zo fyn als Draaden, omtrent
vier of v y f Duimen lang , insgelyks wit
van Kleur 5 zonder dat hy ergens een gaatje
vinden kon in de rok der Darmen : doch dit is
niet meer te verwonderen, dan dat men ’er zo-
danigen in menigte, hoewel zo lang niet, en
Slangswyze gekruld, vind leggen op de Oppervlakte
van de Lever en ’t Gedarmte, in de
Kabeljaauw en ander foort van Vifch.
Een Paard, dat door een Kwaal in ’t Hoofd
geheel aan ’t kwynen was geraakt, wierp, door y 0‘ fd>
middel van fterk Nieskruid, tot de Neusgaten
vier Wormen uit, geelagtig wit van kleur, overal
Hairig en zeer duidelyk geringd, zonderPoo-
tén, doch met een dubbelde Suoet, zo ’£ föheen,-
1. Deel. I l i Stuk, * „ CO
Worrcfeft
in ’t