I. Afdeel. Lugtftreek bepaald te zyn. Immers, die van
XXXIII. Mexico en de andere deelen van Zuid-Amerika,
Hoofdstuk.
die van de Ganges en de genen welken de Schryvers
opgeeven voor Kaapfe Herten, voor Gui*
neefche en dergelyken, verfchillen ten opzigt
van de Hoornen te veel', om onder deeze Soort
geteld te worden.
Om deeze Herten te vangen, vergaderen zig
de Wilden van Kanada, zo T h'e v e t verhaalt,
tot tien of twaalf by een, gewapend met lange
Pieken of Lanfen, van vyftien of zefficn Voeten
, aan ’t end met een Been van een Hert of
ander Beeft, van een Voet en daar over lang, in
plaats van een Yzeren punt of haak. Als de Sneeuw
hoog op ’t Aardryk legt, volgen zy de Herten
op ’t Spoor, en, derzelver Leger ontdekt hebbende
, planten zy Cederen Takken , die in den
Winter zelfs hunne groente behouden, verbergende
zig gewapend onder deeze Takken. Zo
dra nu ’t Hert, door de groente aangelokt, ’er
op uit komt, en onder hun bereik is, vallen
zy ’er op aan met hunne Spiefen én Pylen , en,
als het voor hun vlugt in de Sneeuw, daar het
tot den Buik toe in zakt, wordt het van hun
met Bylen afgemaakt, en gevild 2ynde naar hunne
Wooningen gefleept.
De Heer Brisson merkt aan, dat het Kana-
dafche Hert voörnaamelyk daar in vandeEuro-
pifchen verfchilt, dat deszelfs Hoornen, van
onderen tot boven, bekleed zyn met een harde
ruige Huid, van de zelfde kleur zynde als het
Lighaam , dat donker vaal is. Het heeft vanj#AFD
de Rug tot aan den Grond vier Voeten hoog- XXXIII.
te , en de Hoornen zyn drie Voeten lang. Ook Hoofd.
fpreekt hy van een Duitfch Hert, ’ t welk vanSTI'k’
de Autheuren Tragelaphus, dat is Bok-Hertge-Bourgon 6
noemd, en by J ohnston onder den naam van difch Hert.
Paard-Hert, Hippclaphus, is afgebeeld, wordende
in Duitfchland Brandhirfch of Brand-Hert
geheten, om dat het bruiner van kleur is dan
de anderen, hebbende aan den Hals lang Hair,
als de Maanen van een Paard. Dit onthoudt zig
aan de Grenzen van Boheme. Nog maakt hy gewag
van ’t Bmrgondifcb Hert, door J ohnston
taamelyk wel, zo hy zegt, afgebeeld, dat aan
’t onderfte der Hoornen maar éénen Tak heeft,
voorwaards uitfteekende. Daar van hadt hy
flegtsden Kop met de Hoornen gezien, welke
uit Kanada in Vrankryk was overgebragt.
De Heer d e B uffon leidt de grootte en dikte K|e,n
der Hoornen van het Kanadafche Hert daar van Hert vaa
a f, dat hetzelve meer Voedzèl en Rufte vindtCorflka’
in de onbewoonde Landen, dan in die welke
Volkryk zyn. Dus verfchilt ook, zegt hy , het
Hertsgewey in de zelfde Gewcften, naar het
yerfchil der Landftreeken : het is, even a ls ’t
Geboomte, in vogtige, vrugtbaare Landsdouwen
, groot, teer en taamelyk lig t ; in drooge
dorre Gronden, daarentegen, kort, hard en
zwaarwigtig. Even zo beftaat het met de Lig-
haamsgrootte deezer Beeften, Die een vette
Weide vinden in weclige Bouwlanden, hebben
I. Peei. III Stuk., F 3 ’t