I. Afdeel. houden met werken; men geeft hem veeldrin-
XXXVI, ken en overvloed van Sappig Voedzel, waar
stuk° FD* ^nder forotyds een weinig Zouts gedaan wordt,
om zyne Eetluft op te wekken: men laat hem
op zyn gemak herkaauwen en op ’t heetfte van
den Dag leggen ruften. In minder dan vier of
v y f Maanden wordt hy zo vet, dat hy naauw-
lyks meer loopen kan , en weegt alsdan, in
Vrankryk, vyf-of zes-honderd Ponden; doch in
de Moeraffige Landftreeken van Neder. Limou-
fin en Poiftou , heeft men ’er wel gezien van
negenhonderd Ponden. In Holland, weet men,
worden z y , door enkele Vetweiding van een
Zomer in ’t Gras, gemeenlyk tot de zwaarte
van by de duizend Ponden gebragt, enfomtyds
heeft men ’er gezien van omtrent tweeduizend
Ponden.
Hetfoy. De Os is eigentlyk een Bul of Stier, dien men
den der .
Builen. ÏS zyne Jongheid van de Teeldeelen beroofd
heeft. Om dit te doen worden eenige zorgvuldigheden
in agt genomen. Sommigen kiezen’er
de Meymaand of het Voorjaar toe uit; anderen
den He.rfft : men vat het Balzakje, meteen
Tangetje; fnydt hetzelve open en neemt de
Ballen weg; waar na de Wonde met eenige
Olie of Balfem beftreeken en met een Pleifter
verzorgd wordt. Somtyds wordt he\t Balzakje
ook maar afgebonden, gelyk in de Bokjes en
Rammen gefchiedt, of men bederftze door kneuzing.
Het Beeft is in de eerfte dagen na de
Operatie wanluftig, en men geeft het weinig
Spys
Spys of Drank; doch de Appetyt komt allengs j. Afdeel.
weder'. De bekvvaamfte Ouderdom, daar toe, XXXVI.
is agttien Maanden of twee Jaaren: de Bullen, Hoofd-
STUK,
daar menze vroeger aan te werk ftelt, bederven
het doorgaans; doch men heeft gezien, dat
Kalveren, wien kort na de Geboorte de Ballen
weggenomen óf nutteloos gemaakt werden, en
die ’er van op kwamen, grooter en vetter Os-
fen zyn geworden , dan anderen , wien men de
Operatie niet dan op de twee of vier Jaaren gedaan
hadt; doch deeze verliezen minder van
hunne moedigheid _en fterkte. De zodanigen
zelfs, die’niet, dan zes, zeven o f agt Jaaren
oud zyn de, gefneeden worden, fchynen naauw-
lyks ontmand te zyn: zy tragten de Koeijen
te ryden; doch men moetze daar van afhouden
: want de paaring, en zelfs de blootc aan-
raaking, veroorzaakt aan de Klink of Schaamdee-
len van de Koe zekere Uitwaflen of Wratten ,
die men genoodzaakt is met een gloeijend Yzer
weg te neemen.
• Dit fnyden, indien het op den bekwaamen Aart nn
tyd gefchiedt, beneemt den Stier die kwaade'denSl"5er<
hoedanigheden, welken hem zo gevaarlykmaa-
ken, dat men hem niet los durft laaten loopen,
inzonderheid , als ’t in de Rytyd is. Het berooft
hem ook van die verfchriklyk grove Stem;
dat brullen , ’t wélk den Menfch een fchrik aanjaagt
, en als uit twee of drie Klanken o f Too-
nen fchynt famengefteld te zyn, duurende veel
langer dan ’t loeijen van de Koeijen en Gsfeh.
I. Deei. III, Stuk. S 2 De