I. Afdeel.
X X X I I I .
Hoofdstuk,
Rendier.
„ welke van den genen, die in de Pulka z it ,
„ voor zyne Borft wordt opgehaald, en met
„ Touw om zyn Middel gebonden, op dat de
,, Sneeuw , waar in men zig dikvvils alsbegra-
„ ven vindt, niet binnen de Sleede kome.
„ Men heeft veel werks, indien men ’t niet
„ gewoon is , om dit Rytuig in evenwigt te
„ houden: want het loopt op een Kiel van niet
„ meer dan twee of drie Duimen breed: zo
„ dat het, door de minfte wiggeling, omtui-
„ melt. De Heer Bronius , die ons verzelde,
„ kon het doen, maar de Heer Maupertuis
„ en ik raakten geduurig om, en hy bezeerde
„ zelfs zyn Arm daar door. Men heeft een
„ Stokje in de Hand, om de Sleede te beftuu-
„ ren, en ook, indien het Beeft te hard loopt,
„ deszelfs Laft zodanig te verzwaaren, dat het
„ tot een zagter tred gebragt worde. Anders
„ is ’er naauwlyks kans, om het te doen ftil
„ ftaan: want aan het Touw trekkende, dat
„ het aan de Hoornen heeft, zou het o f van
„ koers veranderen, o f zig omkeeren en fchop-
„ pen zynen Voerman met de Agterpooten;
„ waar tegen de Laplanders hunne Sleeden
„ zelve als een befchutzel bezigen.
„ In het geheele Noorderdeel van Sweedfch
„ Lapland benoorden Kengis, dat wat Noor-
„ delyker dan Petto legt, worden geen an-
„ dere Rytuigen gebruikt. De Rendieren zyn
„ vlus:, doch niet zeer fterk: voor een Sleede
„ gefpannen zouden zy , miflchien , dertig
„ Mylen op een dag kunnen afleggen , by al- J .A fdeel
„ dien de Baan vaft en glad bereeden ware; XXXni.
„ maar, als de Sleede zig een Spoor moetmaa- sTV“ °
s, ken in de Sneeuw, dan heeft het Beeft het Rsndie,.t
„ z e e r zwaar, en gaat langzaam vooit. Het
„ vindt Overal zyn Voedzel: vermoeid zynde
„ maakt de Baas, die digt behokkeld is tegen
„ de Koude, het lo s , en dan gaat het niet
„ ver heen de Sneeuw opwroeten, waar on-
„ der he t, zo, men op ’t Land i s , een foort •
,, van wit Mos vindt, daar het vankanlêeven.
„ De Reiziger behoeft derhalve flegts eenig
„ Voedzel voor zig zelf mede te voeren, dat
„ men voor in de Sleede doét; doch, als de
„ Laplanders over Ys reizen, neemen zy har-
„ de Koeken met zig van zulk Mos, met
„ Sneeuw onder een gekneed, tot Voedzel van
„ deeze Beeften. In ’t reizen naar WarcLhuis is
„ men zelfs dikwils genoodzaakt Hout mede
„ te fleepen, dewyl de Weg loopt over groote
„ Landftreeken, daar Struik noch Boom groeit.
„ Wy waren, met groote fnelheid, langs een
„ gladde Baan, over ’t Ys gekomen, tot aan
„ dén voet van ’t Gebergte, dat geheel met
„ Sneeuw bedekt was. Men vondt daar geen
„ bereeden Spoor ; dus was het te vreezen, dat
„ wy tufichen de Rotfen invallen, en in een
„ Afgrond van Sneeuw verfmooren mogten.
„ Een Finlander , die aan zyne Voeten lange
„ fmalle-Plankjes gebonden hadt, liep zagtjes
„ voor ons uit om den Weg te polfen, gelei