X X X V I .
Hoofdstuk.
Verfchei
Eenheden.
%
Zwaare
Deenfche
Holland-
fche en
Engelfche,
dit Vee. In Vrankryk is de menigte daar vaa
zo groot niet, naar de uitgeftrektheid van het
Land, maar in de Noordelyke deelen van Italië
, gelyk het Milaneefch en de Landen aan de
P o, vindt men van dit Vee ook een verbaazen-
de veelheid. -
Om kort te gaan f de Koebeeflen zyn door
geheel Europa gemeen, en, zo ’t fchynt, is dit
Klimaat hun eigen. Al de genen, die natuurlyk
Ooftelyker dan Armenië en Perfie in Afie, of
Zuidelyker dan Egypte en Barbarie in Afrika ,
of in Amerika gevonden worden , behooren tot
andere Soorten van dit Geflagt. De Europeaa-
nen hebben hunne Koeijen , egter, voortgeplant
iox de andere Wereldsdeelen ; gelyk aan
de Kaap, en in Amerika, alwaar dezelvenmer-
kelyk van gedaante zyn veranderd, hoewel men
ze niettemin wei onderfcheiden kan van de na-
tuurlyke Beeften dier Geweften. Dit zelfde
heeft in Europa , ja in een zelfde Ryk en Pro-
vintie plaats ; alwaar die klein van ftuk zyn
zwaar en groot worden, wanneer zy voorttee-
len in een weelige Landsdouw; doch zulks hangt
ook van de zwaarlyvigheid der Bullen af.
„ In ’t algemeen fchynt het (zegt de Heer
„ d e Buffon) dat de Landen , die een weinig
„ koud zyn, beter voor onze Runderen dienen
„ dan de heete Landen, en dat deeze Beeften
„ zo veel zwaarder en grooter worden, als het,
„ Klimaat vogtiger is en ryker in Weidlanden.
& De Osfen van Deenemarken, Podolie, d’U-
„ krai-
„ kraine en van Tartarie, daar de Kalmukken It afdeel.
„ woonen, zyn de allergrootften; die van Ier- XXXVI.
„ land, Engeland, Holland en Hongarie, zyn H o o f d -
^ STU K » „ ook grooter, dan die van Perfie, Turkye,
„ Griekenland, Italië, Vrankryk en Spanje, en
„ die van Barbarie zyn de allerkleinften. Men
,, verzekert zelfs, dat de Hollanders, allejaa-
,, ren, een groot getal groote, magere Koei-
„ jen, uit Deenemarken trekken, en dat deeze
„ Koeijen in Holland veel meer Melk geeven
,, dan de Franfche Koeijen. ’t Is waarfchynlyk
„ van dit zelfde Ras van Melk-Koeijen, dat men
„ ’er overgebragt heeft en aangefokt in Poi-
„ tou, Aunis en in de opgedroogde Moeraflen
„ van Charente, daar men dezelven Vlaamfchs
„ Koeijen noemt: die inderdaad veel grooter en
„ magerer dan de gewoone Koeijen zyn , maar
„ eens zo veel Melk en Boter geeven, bren-
,, gende ook Kalveren voort, die veel grooter
,, en fterker zyn. Men kanze ’t geheele Jaar
„ door Melken , uitgenomen ettelyke dagen
„ voor dat zy Kalven. Deeze Koeijen, egter
„ moeten uitmuntende Weiden hebben, fchoon
„ zy niet meer eeten dan de gewoone Koeijen:
want zy blyven altyd mager en de overvloe-
,, digheid van het Voedzel gaat in Melk over;
j, daar, in tegendeel, de gewoone Koeijen vet
„ worden en ophouden Melk, te geeven, wan-
„ neer zy eenigen tyd geloopen hebben in,al te
„ weelig Land. Met een Bul van dit Ras, doet
», men de gewoone Koeijen een ander Ras
I. Deel. I I 1. Stuk* ,, VOOl t'