I. Afdeeu Drachme. Zyn Oppervlakte is glad en ge-
XXXIII. polyft.
Hoofdstuk.
(4 ) Hert met ronde takkige Ltoornen, aan de
top-enden plat.
Tara.nd.us.
Rendier. B y de Ouden is dit Beeft befchreeven onder
den naam van Rangifer, die of vandefchikking
zyner takkige Hoornen, welke als in rangen zyn
verdeeld, of van het Haam , ’t welk hetzelve
om ’t L y f gedaan wordt, wanneer men ’t
voor een Sleede zet, in de taal des Lands Ran-
ga genaamd, afkomftig zou kunnen zyn. Onder
deezen Naam, egter, is het by G esNerus
en A ldrovandüs zeer kwaalyk afgebeeld, en
beter onder dien van Tarandus; maar de Afbeelding
, welke J ohnston onder deezen Naam Tab.
X X X V II. g e e f td e u g t zo min als die van
Rangifer op de zelfde Plaat. De befte Af beek
ding, welke hy ’er van heeft, is die, welke Cer.
mspalmatus genoemd wordt, en Tab. X X X V I.,
Cervus mirabilis; wélke laatfte , hoe won-
derlyk zy ook fchyneh moge, zeer goed is ,
volgens ’t getuigenis van den Heer L innalus ,
die fchynt aan te duiden, dat dit zelfde Beeft,
onder de naamen van Hippelaphus en Tragela-
pbus, Tab. X X X IV o o k bedoeld wórde. Im-
* mers
(4) Cervus Cornibus ramofis terétibus, fumwiitatibus
Palmatis. Faun. Suecica. Syft. Nat. Rangifer. Gesn,
Qjsadt. 141. Olear. M us. i 6. Tab. X. Fig. 3. R a j.
Qjsadr. 83. Tarandus. Aldr. Bifulc. 859. Tab. %6fi
Rheno, Mmxnn. Mcad. IV. p. 144.
mers de Griekfche naam is Hippelaphuso£Paard-1, Ai-deeu,
Hert, welke, van zyn draaven en loopenvoor xXXIIt.
de Sleede als een Paard, zal afkomftig zyn, Hoofdzo
wel als de Ploogduitfche Naam Rein of ,
Renthier , die van ’t rennen, dat het doet,
of van ’t Latynfch woord Rheno, kan afgeleid
worden. De Engelfchen noemen het, in navolging
van dien, Raindeer, de Franfchen Rh enne,
Rëerne of Rangier. Plintus , wil men , heeft
het onder den naam van Machlis bedoeld gehad.
Het Rendier woont in de Gebergten der Noor- ^ Woos.
delyke deelen van Europa en Afta, en dit Kil- Piaats*
maat is aan ’t zelve zo eigen , dat men deeze
Beeften , zelfs in de gemaatigde Lugtftreek,
niet in ’t leven kan houden , miiïchien om dat
zy dan hunne Vryheid miflen. Dit heeft men
in Deenemarken bevonden aan een Paar Rendieren
, Mannetje en W y fje , welken, aldaar met
veel zorgvuldigheid opgepaft, niettemin uitteerden
en ftierven. Z y Ioopen in ’t Stigt van Bergen
in Noorwegen, by groote troepen, in ’t
wilde , komende van ’t Sneeuw-Gebergte, in
Hardanger, by één, twee of drie honderd tef-
fensaf, indien de Weftewind waait; dewyl zy
altyd met de Neus in den Wind Ioopen. Men
kan ’er dan, gemakkelyk, twee of drie treffen
met ééne Schoot; maar dan worden de gefneu-
velde van de anderen vertreden. InFinmarken,
inzonderheid op het lange Gebergte, dat aan
Sweeden grenft, worden de meeften gevonden,
niet alleen wild maar ook tam: vant deeze
I, D e e i, III Stuk, G Bees- .