I. Afdeel. » het Middel bedienen, dat de Valkeniers gc-
XXXVII. „ bruiken om een Vogel te temmen, dien men
stük° FD" ” 8evanSen heeft en op de Jagt wil afrigten;
„ dat as, hem den Slaap te beletten , tot dat
„ hy van Zwakheid ter neder valt. Eveneens
j, moet men met een wild Paard doen., endraai-
„ jen het, ten dien einde, met zyn Gat naar
,, de Ruifel, hebbende, zo wel by nagt als over
„ dag, een Man by zig, die het van tyd tot
„ tyd een hand vol Hooy geeft en het belet te
„ gaan leggen : dan zal men met verwondering
„ zien, in hoe kort een tyd het Dier mak wor-
j, de. Evenwel zyn ’er Paarden ge weeft, die
„ men dus agt Dagen heeft moeten uit Slaap
„ houden, eer zy getemd waren (*)
Dertelbeid In de Hengften is deeze wildheid wel het
der Heng- aanmerklykfte, zo dat men in Noorwegen, alwaar
de Boeren het niet in gebruik hebben de-
zelven te Snyden , dikwils niet zonder gevaar
de Wegen, die fmal en eng zyn , te Paarde
kan pafleeren, en om die reden durft geen
Boer, in den omtrek van Bergen, een Merry
houden. In andere Landen maakt men ’er ge.
meenlyk Ruinen van, houdende alleenlyk een
enkelen Hengft, tot de Stoetery, opgeflooten.
De Ruinen zyn immer zo gezeggelyk als de
Merriën , en in ’t algemeen verheft dit Dier,
door de temming, zyn wilden aart geheel; zodanig
dat het nooit, om zo te fpreeken, wegloopt
(*) Le nouyeau parfait Maréchal. pag. 89.
loopt van zynen Meefter, en zelfs naar Huis
fchynt te verlangen, zoekende zelf zynen Stal
en Weide op, inzonderheid wanneer het door
’t loopen of door den Arbeid is afgemat. In
een Bofch verdwaald zynde geeft het, door zyn
hinniken, het verlangen naar het gezelfchap
van den Menlch te kennen.
De Ruinen en Merriën hinniken zo menigvuldig
niet als de Hengften, ook hebben zy de
Stem minder zwaar en grof. In alle Paarden
kan men vyfderley foort van Geluid onderfchei-
den, naar het verfchil der aandoeningen. Het
hinniken van vrolykheid laat zig taamelyk ver
hooren : het klimt op en eindigt met fcherper
Klanken : het Paard flaat tevensagteruit, doch
tragt niet te fchoppen. In het hinniken van
verlangen, ,’t zy naar een Merry of naar zyn
Meefter o f naar zyn Stal en Weide, flaat het
niet, en de Stem, die ook ver klinkt, eindigt
met zwaarder Toon. ’t Geluid, dat hetzelve
vergramd zynde maakt, is zeer kort en fcherp,
het flaat en fchopt middelerwyl geweldig. De
vreeze doet het briefchen met een korte doch
grove Stem,. die als uit de Neusgaten komt, en
naar het brullen van een Leeuw gelykt. Het
grunniken van Pyn o f Smerte gefchiedt met de
allergroffte Stem , by tuflchenpoozingen der
Ademhaaling, en gelykt meeft naar fteenen of
fnorken. De Stem deezer Dieren wordt, gelyk
in de Menfchen, grover, als zy de bekwaamheid
krygen tot Voortteeling. Men merkt aan,
I, Dsjci. III Stuk. Y 3 dat
I. Afdeel.
XXXVII.
Hoofdstuk,
Het hin.
niken of
briefchen.