t
368 B E S C H R Y V I N Ö
I A fd e e l der dit Volk, die zodanige Edele Paarden heb-
XXXVII. ben: want een Merry van zulk Ras geldt vyf-
H oofd-; honderd, ja fomtyds duizend Kroonen of daar
rtüK* boven. Men verhaalt, dat aan de Rivier van Senegal,
of daar omftreeks, fomtyds zulk een Paard
aan de Negers verkpgt wordt voor vyftien Slaa-
ven. Deeze Paarden zyn ongelooflyk fnel en
vlug ;zyfpringen over een Beek o f Haag heen als
een Hert, en, indien hunne Ryder komt af te
fchieten, al ware het in de hardfte Galop, zo
blyven zy op ’t oogenblik ftil ftaan.
De Paarden der andere Raden zyn gemeener,
zodanig dat ieder Arabier ’er verfcheidene heeft»
die; ’s nagts, by hem en zyn Gezin en al zyn
ander Vee, mede in de Tent flaapen. Men ziet
’er jonge Kinderen op het L y f en aan den Hals
van de Merry en het Veulen, die geduldig met
hun fpeelen laaten. Ook mishandelen de Arabieren
hunne Paarden niet: zy praaten en redeneeren
met dezelven, en draagen ’er ongemeen veel
zorg voor, zo in ’t roden, als in ’t wadchen
van de Pooten, het L y f , de Staart en Maanen,
die zy zelden uitkammen , op dat ’er van ’t Hair
niets verlooren gaa. Den gebeden dag geeven
zy hun geen eeten, maar laaten ze degts twee
of driemaal drinken, en tegen den avond doen
zy hun een Zak aan den Kop , waar in omtrent
een half Schepel wel zuivere Gerft is , en dien
Zak neemt men niet weg, voor ’sanderendaags
morgens, wanneer zy alles opgegeten hebben.
' In de Maand Maart brengt menze in ’t Land,
en
en in dat Saizoen laat men de Merriën fpringen, 1. Afdeel.
neemende zorgvuldig in ag t, om haar, zo dra XXXVII.
zy befprongen zyn, koud Water van agteren Hoofd.
op ’t L y f te gieten. Als de Voorzomer is ver-
loopen, haalt men de Paarden uit het Land, en
geeft hun, al den overigen tyd van ’t Jaar, Gras
noch Hooy, en zeer zelden Stroo te eeten;
zynde Gerft aldaar hun eenigfte Voedzel. De
Veulens worden de Maanen afgefneeden, zo
dra zy een of anderhalf Jaar oud zyn, op dat
die langer mogen worden en dikker van Hair;
men begint^e te beryden, wanneer zy twee of
op ’t hoogft twee en een half Jaar bereiken.
Dagelyks blyven de Paarden der Arabieren, als
zy ’er niet mede uit zyn , gezadeld en getoomd
ftaan aan den ingang van de Tent.
Dit Ras van Paarden heeft zig uitgebreid in . ^er^ aaa'
Barbarie, by de Mooren, en zelfs onder de Tutkfche.
Negers aan de Rivier van Senegal, alwaar de
Vorften of Heeren des Lands ’er eenige hebben,
die zeer fraay zyn (* ) , en zy draagen ’er zo
veel
(*) In de ^Algemeen* Befchryving der Reizen, vind
ik aan ’t end van ’t XVII. Hoofdft. in ’t Vierde Deel,
biadz. 328, aangemerkt, hoe ’t het groot gebrek van deeze
Péirden, genaamd Barbarysche Peerden, tuflehen de
Rivier van Senegal en de Gambia, is, datzy geenen mond
hebben. Hoewel deeze uitdrukking eenigermaate kan
worden gebillykt, doordien men in de wandelingfpreekt
van Paarden die geen Bek hebben J zo luidt dezelve doch
zeer vreemd, en zal van weinigen regt verdaan worden;
(Bok fchynt ze my de eigentlyke Vertaaling niet te zya
I-Deeu lil Sn*. Aa *«»