I. Afdeel. ^ gemelde Olie ’er anders uitloopc, en zig
XXXXI. verfpreidt door het Spek. Zelfs geeft dit Vat
H o o fd - verfcheide takken a f, die door het geheele L v f
STUK« ° *
„ loopen, en de Heer A n Sperma r d e r s o n verhaalt, dat
Ceti. zeker Kommandeur hem verzekerd hadt, hoe
hy in zodanig een Vifch, wanneer die gefnce-
den werdt, verfcheide kleine Vliezige zakjes
had gevonden, met dergelyke StofFe, die ver.
fpreid waren door het Vleefch.
De Tong (vervolgt hy) is klein naar evenredigheid
van hetLighaam van den Kazilot, maar dezelve
heeft een verfchrikkelyk Keelgat, daar ge-
mskkelyk een Os door zoude kunnen- Men
heeft zelfs, in de Maag van zulk een Zee-
Monfter, Graaten, en half verteerde Krengen
gevonden, van Viffchen van zeven Voeten en
langer. De Hamburgfche Groénlandsvaarders
hebben van éénen Kazilot wel veertig Vaten
Spek gefneeden. Zyn Vleefch, dat zeer hard
i s , beftaat uit dikke Vezelen, doorweven met
een menigte Zenuwen en zeer zwaare fty ve Pee-
zen; zo dat ’er maar weinig plaatfen zyn,
daar men ’er met de Harpoen in kan booren.
De Heer A n d e r s o n merkt, tegen het Gevoelen
van zekere Schryvers der Natuurlyke Hiflo-
rie , aan, dat de Wyfjes Kazilotten ook dergelyke
Herfenen als de Mannetjes hebben. Inderdaad
; men kan niet begrypen, hoe de een
die StofFe meer ontbeeren zoude kunnen dan de
andere, in dien het waarlyk Herfenen zyn: doch
het komt my vreemd voor, dat de Herfenen
van
van den Kazilot uit zulk een dunne Olie be- j_ Afdefl.
ftaan zouden. Waarom vindt men dan zodanig xXXXt*
een StofFe ook niet in de Koppen van de Wal- Hoofd*
vifFchen? In de Haaijen, getuigt K emphfr, sperma
dat ook een vettigheid wordt gevonden, die in Ceti.
de Indiën wel verkogt wordt voor Sperma Ceti,
doch geheel verfchillende is van de Herfenen
van dit Schepzel, welken hy bevondt uitermaa-
te klein te zyn. De vloeibaarheid der voorgemelde
StofFe flrydt, waarlyk, tegen het denkbeeld,
dat de Ontleedkunde ons geeft van de
gefteldheid van het Brein der Dieren.
De Heer K^empher merkt aan, dat de StofFe, Sro^é
waar uit men dit Geneesmiddel bereidt, vanerieyoor-
drie-erley oorfprong of afkomft is. Men vindt-
z e , naamelyk , behalve in de Kop der Kazilotten
of PotvifFchcn, ook fomtyds dryvende op
de Oppervlakte der Z e e ; ’ t welk daar van daan
kan komen, dat een Potvifch door het vegten
met zyns gclyken of met andere Viffchen, of
op eenige andere wyze, is gekwetft geraakt of
geftorven. Dus is men eerft aan die StofFe gekomen,
febeppende dezelve met Teenen mand.
jes van ’t Water a f, en dit heeft dezelve voor
’ t Zaad der WalvifFchen of Zee-Schuim doen
houden. Een derde Soort, getuigt hy, dat aan
de Faro-Eilanden, benoorden Hitland, wordt
afgefchraapt van eenen Vifch, die een grooten
fcherpen Kop heeft en daarom Botskop genoemd
wordt; wiens Kop rondom, inzonderheid
aan de Kaaken, met een groote veelheid
I, b.EEl. III StVX. K k 2. vaa