I. Afdeel.» waards gefpleeten was, dan in dc Herten, Rheeri
XXXIII. en dergelyke Beelden: ja op een zeer ongewoo-
Hoofd- nernanier ; zodanig, naamelyk, dat deeze Spleet
niet in de langte liep van het Oog, maar een
■ elleboog maakte met de lyn , die van den èenen
hoek naar den anderen getrokken kon worden.
De Ontleeding deedt hun zien , dat deeze Spleet
evenredig was met de Traanklier, welke men
bevondt de langte te hebben van anderhalf en
de breedte van ruim een half Duim.
Inwendi- De Ingewanden hadden eenige overeenkómfl:
ge deden. met dje van een Stier of Os, inzonderheid wat
de vier Maagen en het Gedarmte betreft. De
grootfte Maag of Pens, egter, hadt ditbyzon-
ders, dat zy ten deele was-begreepen in een
Vlies, van gedaante als een Zak, met veele Vaten
doorweven, z:o dat het voor het Nee kon
doorgaan, maar, in plaats van Klieren en Vety
om hoog met Lugtblaasjes, ter grootte vaneen
Karfteng, voorzien. De Darmen, die agt-eu-
veertig Voetenlang waren, hadden een Blinden'
Darm , zonder byhangzel, van dertien Duimen
lang en v y f Duimen breed. De Lever was
klein, vaftkleevende aan ’t Middelrift, zonder
Galblaas: de Milt was ook klein: het Hart zeer
puntig, en van boven tot onderen met eene
uitpuiling, regt op het middelfchot der twee
Holligheden, fchynende een plooy of kreuk te
zyn van den Wand der regter op die van de flinker
Holte. Ongemeen klein waren de Herfe-
nen, hebbende in ’t geheel maar de langte van
vier en de breedte van twee en een halven r. Afdeel*
Duim: doch de Pynappelklier was zeer groot, XXXIII.
en de Tepelswyze uitftekken overtroffen in groot- gTy °0FD"
te ook veel die van andere Dieren. Men zou £jW>
uit dit laatfte, naar zy zig verbeelden, kunnen
afleiden de fynheid van. Reuk, waar in de Eland
boven alle anderen uitmunt, zo Pausaniaswü.
Men kan niet twyfeleu, of in andere Werelds- Elanden
deelen zyn dergelyke Dieren , doch van Noord- tu"
Amerika is zulks onbetwiftelyk. R ajüs zegt,
dat ’er in Nieuvv-Engeland en de nabuurige Ge-
weften een D ie rz y , genaamd Moofe , waar
van hy Hoornen in Engeland hadt gezien, zeer
groot en zwaar; onder anderen een van vyf-eny
twintig Pond, met agt platte Takken, in de
gedaante van Sabels of Ponjaarden. D e L a a t
fchryft, dat deeze Dieren van grootte zyn als
een Stier; dat zy een Kop hebben als het Damhert
, met breede Hoornen, die zy jaarlyks ver-
wiflelen, den Hals van een Hert, een Kwab
onder aan de Keel, lange Pooten met breede
Voetzoolen als de Koeijen en de Staart langer
dan de Damherten. Men vindt gemeld van
zulk een Dier, dat graauvv van kleur is, byde
Indiaanen Wampofe genaamd, en van een zwarten,
dien de Engelfchen black Moofe noemen.
De Orignac, een Dier dat in de Natuurlyke De Orhuac
Hiftorie ,van Noord.Amerika (* ) befchreeven vanKanada,
wordt,
(*) Denys, HiJIoire Naturelle de l'^Ameriqtte Septcn»
triozale.
X. Deel. III Stok, D 3