<5i B E s c ö R t v i i T Ö
I. Afdeel, Zomer, uit de Voetftappen geen oordeel veilsii
XXXIII. kan, moet hy het Spoor van ’t Beeft te rügwaards
Hoofd- y0io-en om de Drek of Keutels te vinden: Stuk», . _ , „, . . waar van de Qndericheidtng immer zo veel ervarenheid
verejfeht. Deèze Kentekenen komen
ook te ftade, wanneer het Hert döör den Spoorhond
is opgejaagd en aan ’t loopen gebragt i
want dan gebeurt het dikwils, dat de Hondep
in verbyftering raaken, doordien het Hertzyne
Makkers te hulpe krygt: ’t ‘welk men noemt een
gebroken Jagt. Dan moeten de Jaagers de Jagt
herftellen, door de Honden weder op ’t regte
Spoor te brengen van het Hert dat men jaagt.
De Pikeur rydt altoos nevens.de Honden, en
zetze aan zonder al te ftèrk te dringen, hek
pende hun geduurig, wanneer het Hert zyn Loop
verandert, of terug keert, of 2ig ergens ver-
fchuilt; zo dat de Honden ’t Spoor byfterzyn.
Dan doet men al wat moóglyk is öm de Jagt te
herftellen , en, wanneer het Spoor weder gevonden
is en het Hert op nieuws aan ’t loopen gebragt,
jaagen de Honden met meer voordeel en
moedigheid; want hunne drift vermeerdert, naar
maate het Beeft is afgemat en hunne Reuk wordt
fcherper; weshalve zy minder gevaar hebben
om van ’t Spoor te raaken, fchoon het Piert
langs hoe meer kromme Sprongen maakt. Zyn
eenigfte toevlugt is alsdan , zïg in ’t Water te
werpen, bencemende dus de Honden zyne Reuk
en ’t Gczigt ze lfs: want het weet zig daar in
Zodanig te verbergen, dat de Plonden het geheel’
.ver*
VAN v È ri e R t è N.
Verliezen, en, na eenig verloop van tyd, keert het i. Afdeel*
te rug naar ’t Bofch, w\aar uit het is gekomen. XXXIII.
Sömtyds, egter, zwemt het een Rivier öf'Water. ^ 0FD'
over, en, wanneer.de Jaagers tydig aan de andere
zyde kunnen komen, of hun Volk daar
hebben, is het Beeft wel haaft afgejaagd. Dan
tragt het egter nog zyn Leven te verdedigen, en
kwetft menigmaal met de fcherpe takken zyner
Hoornen de Honden, ja zelfs de Paarden van de
Jaagers, zo die al te driftig zyn; tot dat men
het de Peezen in ’t buigen van het Been heeft
afgefneeden; waar door het valt, en de Jaager
gelegenheid krygt, om het van agteren by het
Schouderblad met een lang Mes te fteeken. Dan
wordt de dood van ’t Hert door het blaazenop
Jagthoornen aangekondigd, en men laat ’er op
een garforce-Jagt de Honden meefter van, om
hun dus in andere Gevallen tot de Jagt aan te
moedigen.
Zodanige Jagten worden ’er in Duitfchland , Parforct.
door de Ploog-Vorftelyke Souvereinen, nu en dan , KloP*
Jagt*
eens gehouden, in tyd van Vrede; wanneer men
gemeenlyk eenige Herten doodt; doch derzelver
getal is altoos veel minder dan dat van ’t andere
Wild. Toen de Keizer, met Hertog
Karei van Lotharingen, in ’t Jaar 1753 een toef
deedt door Bohemen, alwaar Hy zig vier Wee-
ken ophieldt, waren door die Hooge Perfona-
giën en hun Gevolg, onder 47920 fluks Wild,
geveld 19 Herten en 77 Rheen , 10 Zwy-
nen, óVosfen, 18243 Haazenj ’t overige be-
I. Dbeu III Stuk, ftondt